GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
IKOEEOHEK STUKKE».
N°. 189. Leiden, 28 September 1935.
Ter toelichting van de U aangeboden Rekening van de
Inkomsten en Uitgaven dezer gemeente over het jaar 1934
zij het volgende onder Uwe aandacht gebracht.
Blijkens die rekening hebben de ontvang
sten van den gewonen dienst bedragen de
som van9.502.104.29
de uitgaven van den gewonen dienst de
som van$.474.538.
zoodat deze dienst een batig kassaldo
heeft opgeleverd van-..../ 27.566.29
De ontvangsten van den kapitaaldienst
hebben bedragen de som van9.623.495.68
de uitgaven van den kapitaaldienst de
som van 12.736.499.44
zoodat de kapitaaldienst sluit met een
nadeelig slot van3.113.003.76
De begrooting van den gewonen dienst werd oorspronkelijk
door Uwe Vergadering vastgesteld in ontvangst en uitgaaf
op 9.340.631.—.
In den loop der jaren 1934 en 1935 werd zij, zoowel in
ontvangst, als in uitgaaf verhoogd met 442.808.02, waardoor
het eindcijfer werd gebracht op 9.783.439.02.
Afdeeling II „Kapitaaldienst" werd zoowel in ontvangst
als in uitgaaf vastgesteld op 6.217.383.
De kapitaaldienst werd naderhand in ontvangst verhoogd
met 13.806.347.02 en dus gebracht op 20.023.730.02, de
uitgaaf werd verhoogd met 13.837.022.02 en dus gebracht
op 20.054.405.02.
Het verschil tusschen de verhooging van de ontvangsten
en die van de uitgaven bedraagt derhalve 30.675.
13.837.022.02 13.806.347.02) en is ontstaan door eene
wijziging, die in den loop van 1935 in den kapitaaldienst
van 1934 werd aangebracht.
Ter toelichting van den gewonen dienst merken wij, over
eenkomstig het in Ingekomen Stuk N°. 188 medegedeelde,
nog het volgende op:
Het voordeelig kassaldo van den gewonen
dienst ad27.566.29
moet wegens bij het sluiten van den dienst
1934 nog te ontvangen gelden, dat dienstjaar
en vorige dienstjaren betreffende, worden
verhoogd met14.826.25
42.392.54
Daarentegen moet alsnog worden betaald
wegens onbetaalde rekeningen en onver
werkt gebleven credieten62.841.88
zoodat de gewone dienst 1934 sluit met een
nadeelig exploitatie-saldo van20.449.34
In bovengenoemd Ingekomen Stuk wordt voorgesteld het
bedrag van 20.449.34 van de Algemeene Reserve af te
schrijven.
Voor de beoordeeling van het resultaat van den dienst 1934
moet in aanmerking worden genomen, dat Hoofdstuk I
„Vroegere diensten" sluit met een batig saldo van 275.539.13,
waarin begrepen de som van 150.000.zijnde een gedeelte
van de meerdere winst van de Lichtfabrieken over 1933,
welke als gedeelte van het batig saldo van den gewonen
dienst 1933 aan de begrooting voor 1934 werd toegevoegd.
Voorts werd ook het nadeelig saldo ad 84.002.50 van
den gewonen dienst over 1934 van het Grondbedrijf, evenals
in 1933, ten laste van de reserve van dat bedrijf gebracht.
Aan „bijzondere" middelen kwam derhalve een bedrag
van 359.541.63 275.539.13 84.002.50) aan den dienst
1934 ten goede.
Daarentegen werd op diverse hoofdstukken een bedrag
van in totaal 19.251.96 uitgegeven ter zake van onver
werkte of onverbruikte credieten, het dienstjaar 1933 be
treffende.
Bovendien hebben de navolgende factoren, niet het dienst
jaar 1934 betreffende, doch welke ten laste van dien dienst
moesten worden geboekt, de resultaten van den dienst 1934
in nadeeligen zin beïnvloed:
1°. had de verschuiving van de coupon
data in verband met de conversie van eenige
13.000.—
tengevolge
2°. had, in verband met de vaststelling
door Gedeputeerde Staten van de betrokken
gemeenterekeningen, op den dienst 1934 de
afrekening ter zake van het bijzonder lager
onderwijs over de jaren 1930, 1931 en 1932
plaats, terwijl op de begrooting slechts op de
afrekening over één jaar was gerekend.
Het gevolg hiervan was eene niet-voor-
ziene uitgaaf van38.000.
Tezamen 51.000.
Aan „bijzondere uitgaven" kwam derhalve ten laste van
den dienst 1934 19.251.96 51.000.— 70.251.96.
Uit het bovenstaande blijkt dus, dat ten slotte aan „bijzon
dere middelen" een bedrag van 289.289.67 359.541.63
70.251.96) aan den dienst 1934 ten goede is gekomen.
Zonder deze „bijzondere middelen" zou het dienstjaar 1934
hebben gesloten meteen tekort van 20.449.34
ƒ289.289.67 ƒ309.739.01.
Uiteraard is de uitkomst van de gemeenterekening over
1934, behalve door de beide genoemde administratieve
oorzaken, in sterke mate beïnvloed door de nog steeds
voortdurende slechts oeconomische omstandigheden, waar
door de op de begrooting toch reeds zeer hoog uitgetrokken
bedragen voor armenzorg en werkloozenzorg niet voldoende
bleken en nog aanzienlijk moesten worden verhoogd.
De aan Maatschappelijk Hulpbetoon uitgekeerde subsidie,
waarvoor 545.000.was uitgetrokken, vereischte over 1934
eene uitgaaf van 726.501.53, d. i. 181.501.53 meer.
Hierbij is echter in acht te nemen, dat ingevolge Raads
besluit van 18 December 1933 (Ingek. Stukken No. 263),
met ingang van 1 Maart 1934, de geneeskundige armen
verzorging bij Maatschappelijk Hulpbetoon werd onder
gebracht.
De netto-uitgaaf van Maatschappelijk Hulpbetoon ter zake,
die uit de gemeente-subsidie moest worden bestreden,
bedroeg rond 83.600.waartegenover uiteraard mindere
uitgaven tot een geüjk bedrag stonden op de betrekkelijke
posten der gemeente-begrooting voor geneeskundige armen
verzorging, zoodat de feitelijke verhooging van den post
„Subsidie aan de Gemeentelijke Commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon" 181.501.53 83.600.rond
97.900.bedroeg.
De uitgaven voor „steun aan uitgetrokken werkloozen,"
waarvoor 750.000.was uitgetrokken, bedroegen
ƒ834.156.12, of ƒ84.156.12 meer.
Verder bleef de opbrengst van de personeele belasting
in hoofdsom en opcenten 20.000.beneden de raming.
Voorts bedroegen de batige saldi van de navolgende be
drijven met de daarachter vermelde bedragen minder dan
de raming: Gasfabriek ƒ11.580.76, Gestichten „Endegeest"
c.a., in verband met de verlaging van de verpleeggelden,
14.096.98 en het Openbaar Slachthuis 6.119.40.
Tegenover deze hoogere uitgaven en mindere ontvangsten,
welke tezamen een bedrag van rond 284.800.uitmaken,
kunnen de volgende voordeelige factoren worden genoemd:
Aan uitkeering uit het Gemeentefonds ingevolge artikel 3
onder b der wet van 15 Juli 1929 (S. 388) werd 14.453.39
meer ontvangen, dan geraamd was.
Voorts overtrof de Rijksbijdrage in de steunverleening aan
uitgetrokken werkloozen, tengevolge van een door het Rijk
ingevoerde nieuwe subsidieregeling, de raming met 10.584.90.
Vervolgens werd meer ontvangen dan geraamd was aan:
80 opcenten op hoofdsom der gemeentefondsbelasting
ƒ43.721.26, opcenten op de hoofdsom der dividend- en
tantièmebelasting 25.983.42, opcenten op de hoofdsom der
vermogensbelasting ƒ2.761.73, belasting op tooneelver-
tooningen en andere vermakelijkheden 2.659.25.
Van de Electriciteitsfabriek werd aan meerdere winst
24.751.32 en aan meerdere restributie 7.988.50 ontvangen.
De kosten van „fabricage" bleven tengevolge van over
schotten op uitgaafposten en hoogere ontvangsten ter zake
van gehouden toezicht bij de uitvoering van werken voor
bedrijven en particulieren 45.000.beneden de raming,
terwijl het nadeelig saldo van den Reinigingsdienst
20.000.onder de raming bleef.
De netto-kosten van krankzinnigenverpleging bedroegen,
o.a. in verband met de verlaging van de verpleeggelden,
26.000.minder dan geraamd was.
Ten slotte bedroeg de uitgaaf op den post „Subsidie aan
werkloozenkassen", geraamd op 100.000.84.436.39 of
15.563.61 minder, bedroegen ook de netto uitgaven aan
„rente en provisie van tijdelijk ter voorziening in de behoefte
aan kasgeld opgenomen gelden" ruim 12.000.— minder dan
geraamd was en bleef op den post „Onvoorziene uitgaven"
10.000.beschikbaar.
133
geldleeningen op den dienst 1934 eene
hoogere rente-uitgaaf van