248- MAANDAG 26 AUGUSTUS 1935. Rijnlands Borgstellingsfonds. (Romijn e.a.) handhaven en met deze rentelooze leening het inderdaad mooie en baanbrekende werk, dat door het Borgstellings fonds verricht zal worden, te steunen. De heer van Stralen zegt, dat de Wethouder zich weliswaar eenigszins optimistisch uitlaat over de te verwachten Rijks bijdrage, doch dat blijkbaar geen overleg met het Rijk is gepleegd. Spreker heeft den indruk, dat de zaak ietwat overhaast in elkaar is gezet. Het zou beter geweest zijn, wanneer de Stichting zich na haar oprichting had vergewist van de verwachtingen, welke zij mocht koesteren omtrent een Rijksbijdrage. Wanneer het Rijk die bijdrage niet geeft en het kapitaal minstens 50 beneden de verwachting blijft, stelt de Stichting zich dan voor toch te kunnen werken of zal zij moeten constateeren, dat het niet mogelijk is tot uitvoering van haar plannen te komen? De Wethouder ontraadde, aan deze leening voorwaarden te verbinden, maar spreker meent zich te herinneren, dat verschillende subsidies door de gemeente zijn verleend onder de voorwaarde, dat de Provincie en het Rijk naar evenredig heid zouden bijdragen. Dat is, naar spreker meent, gebruik bij de gemeente. Er is toch geen bezwaar tegen om deze 7.000.te verstrekken onder de voorwaarde, dat ook de andere verwachte bijdragen binnenkomen? De heer Romijn zegt, dat de heer van Stralen een vraag heeft gesteld, welke onmogelijk te beantwoorden is, nl. deze: gaat het Bestuur door, ook wanneer het Rijk niet deelneemt. Het Bestuur, een ander lichaam dan het College, al heeft dit er wel eenige zeggenschap over, zal hebben te beoordeelen of het Borgstellingsfonds zal kunnen werken ook wanneer de Regeering niet zou deelnemen. Spreker is, het zeer energieke Bestuur kennende, overtuigd dat het niet bij de pakken zal neerzitten, ook wanneer het Rijk niet deelneemt. Evenwel is het onjuist, zooals de heer van Stralen het doet voorkomen, alsof er in het geheel geen contact of overleg met het Rijk is geweest. Integendeel: de besprekingen hierover zijn in nauw contact met het Rijk gevoerd; verschillende departe menten zijn er in betrokken; het plan is ook, dat in het Bestuur zitting zal nemen een vertegenwoordiger van den Minister van Economische Zaken. Hieruit blijkt voldoende, dat het contact met het departement er is en dat dit deze instelling zeer gunstig gezind is en dat daarop zeer stellig mogen worden gebouwd verdere verwachtingen wat betreft financieele deelneming. Inderdaad kan de gemeente bij het verstrekken van die 7.000.voorwaarden stellen met betrekking tot het deel nemen van particulier kapitaal, maar die voorwaarde is hier reeds vervuld doordat door het plaatselijk Crisis-comité 5.000.subsidie, niet als leening, gegeven is. Dit weegt zeer stellig ruimschoots op tegen de door de gemeente te verstrekken rentelooze leening, omdat het daarbij toch altijd weer mogelijk is, dat die wordt opgezegd en terugbetaald moet worden. Het ligt niet op den weg van de gemeente om als voorwaarde voor deze leening te stellen deelneming door het Rijk; de werkwijze van dergelijke instellingen is zoo, dat wanneer blijkt dat lagere organen en particulieren haar steunen, eenigen tijd later ook het Rijk daaraan zijn sanctie geeft en daarin deelneemt. Voor het bezwaar van den heer van Stralen is geen plaats; de wijze, waarop hier gewerkt is, is niet overhaast te noemen, maar weldoordacht en goed overwogen en juist, wil men met eenige kans op succes in dezen werkzaam zijn. De heer Schüller zegt, dat bij haar bijdrage voor den belastingophaaldienst de gemeente ook als voorwaarde gesteld heeft, dat het Rijk ook een bijdrage zou geven. Er is dus aanleiding ook hier dezen eisch te stellen. De heer Romijn zegt, dat de vergelijking van den heer Schüller absoluut mank gaat. Bij den Belastingophaaldienst is allereerst het belang van het Rijk betrokken; het Rijk moet de belastingpenningen incasseeren en dit heeft het grootste belang er bij, dat dit zoo vlot en geregeld mogelijk gaat. Hier evenwel, voor de in moeilijkheden verkeerende middenstanders, heeft de Regeering zich met uitzondering van het crediet aan noodlijdende middenstandsbedrijven geen moeite gegeven en van hen heeft zij zich niets aangetrokken, omdat de zorg voor dergelijke noodlijdende kleine zelf standigen krachtens de Armenwet geheel rust op de gemeente besturen. Financieel is het Rijk daarbij in geen enkel opzicht betrokken. Ten opzichte van den belastingophaaldienst rede neert het Rijk aldus: het gaat vooral om mijn inkomsten en belastinggelden; hoe krijg ik die op de beste wijze binnen? b.v. door een belastingophaaldienst. De gemeente kan dan besluiten, daaraan mede te doen. Hier is de zaak omgekeerd. Rijnlands Borgstcilingsfonds e. a. (Romijn e.a.) Zegt de gemeente: wij willen 7.000.leenen als gij ook leent, dan zal het Rijk zeggen: waarom vraagt gij dat, ik behoef ten deze niets te doen, gij hebt er voor te zorgen. Bij den belastingophaaldienst zijn de belangen van het Rijk in zeer sterke mate betrokken, terwijl in het onderhavige geval het Rijk geen aansprakelijkheid draagt voor de finan cieele gevolgen. De heer Schüller zegt, dat de Wethouder vergeet, dat door den belastingophaaldienst voor een belangrijk percentage gemeentelijke belastingen worden geïnd. Indien Wethouder Goslinga indertijd van oordeel was geweest, dat de gemeente lijke belastinggelden gemakkelijker zouden binnenkomen zonder dien dienst, zou ongetwijfeld aan dien dienst geen subsidie zijn verstrekt. Sinds het optreden van dezen dienst is het aantal oninbare posten zeer verminderd en thans komen de belastinggelden, mede doordat dit subsidie is verstrekt, op zeer regelmatige wijze binnen. De bewering van den Wethouder, dat sprekers vergelijking mank ging, is dus niet juist. Het zijn zeer vergelijkbare zaken en hier kan op overeenkomstige wijze gehandeld worden als bij den belastingophaaldienst. Wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (Tijdens de beraadslaging over dit agendapunt waren ook de heeren Vallentgoed en Wilmer ter vergadering gekomen.) XII. Voorstel a. tot wijziging van (le verordening, regelende de heffing van eene plaatselijke belasting voor het gebruik van voor den openbaren dienst bestemde gemeentewerken en -bezittingen te Leiden en voor diensten door de gemeente bewezen, alsmede van gelden, bedoeld in bet derde lid van artikel 238 van de Gemeentewet; b. tot intrekking van de verordening van 15 April 1935, houdende wijziging van de verordening, regelende de heffing van een belasting onder den naam van „Markt- geld" in de gemeente Leiden. (162) De heer Tobé heeft tot zijn leedwezen gezien, dat de ge meente het plan heeft om ook gelegenheid te geven tot het stallen van rijwielen. Het particulier initiatief te Leiden heeft reeds zeer veel gedaan op het gebied van rijwielstalling. In de buurt van de Steenstraat kan men overal zijn rijwiel in bewaring geven. Spreker begrijpt niet, waarom de gemeente hier een dienst moet verrichten, dien particulieren reeds lang in handen hebben en hij vraagt den Wethouder de toe zegging, dat op het parkeerterrein aan de Steenstraat geen rijwielen gestald zullen worden. De heer Wilbrink acht het noodzakelijk van het veemarkt terrein geen parkeerterrein te maken voor rijwielen; wanneer daar een groot aantal rijwielen gestald worden, wordt het een chaos. Nergens zal men vinden een parkeerterrein voor auto's, gecombineerd met een voor fietsen. Dit schept juist groote moeilijkheden, want bij bijzondere gelegenheden (feestdagen, tentoonstellingen), wanneer er veel auto's in de stad komen, zullen er ook veel fietsen komen, die dan beslag zullen leggen op het autoparkeerterrein. Waar in het algemeen bij particulieren voldoende gelegenheid wordt ge boden om fietsen te stallen, moet de gemeente er niet toe overgaan daartoe ook gelegenheid te bieden, althans op dit terrein niet, dat speciaal geschikt is voor autoparkeerterrein. Spreker acht het niet juist, een autoparkeerterrein te combi neeren met een gelegenheid tot fietsenstalling; dat werkt verwarrend. De heer Coster sluit zich aan bij de heeren Tobé en Wilbrink; het gaat niet aan, dat de gemeente concurreerend optreedt tegenover belasting betalende ingezetenen. De heer van Es vraagt of het de bedoeling is om, wan neer daar een parkeerterrein voor rijwielen komt, rekken te plaatsen en een overdekking te maken; in dat geval zou spreker een tarief van 5 cent te laag achten en te concur reerend tegenover de particulieren. Op blz. 14 van de Memorie van Antwoord op de begrooting voor 1935 heeft het College toegezegd, dat bij de aanwijzing van parkeerterreinen en rijwielstalplaatsen met de belangen van personen, die reeds toen als bewaker optraden, zooveel mogelijk rekening gehouden zou worden. Nu er dergelijke terreinen komen, moet aan die toezegging gedacht worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 4