260
MAANDAG 26 AUGUSTUS 1935.
Salarissen onderwijzend personeel openbaar bewaar-
Bosman e.a.) schoolonderwijs.
opnieuw moeten verklaren, dat zij bereid zijn mede te werken
tot die verlaging per leerling, daar het besluit van den Baad
van kracht blijft.
De heer Sehoneveld zegt, dat uit het antwoord van den
Wethouder is gebleken, dat het hier inderdaad in de eerste
plaats een financieele quaestie geldt. De Wethouder staat op
het standpunt, dat het bedrag, dat het volgend jaar aan sub
sidie zal worden uitgekeerd, niet mag overschrijden het bedrag,
dat dit jaar wordt uitgekeerd. Spreker vraagt zich af, tot welke
consequenties dit moet leiden. Men heeft waarschijnlijk voor
1935 aangehouden het bedrag van 1934. Nu wil de Wethouder
voor 1936 hetzelfde bedrag aanhouden als voor 1935. Hoe
wil hij dat bereiken, gezien de toename van het aantal leer
lingen bij het bijzonder bewaarschoolonderwijs? Men zal
elk jaar de exploitatiekosten van het gemeentelijk bewaar
schoolonderwijs moeten drukken om aan hetzelfde bedrag
te komen, dat sinds de gelijkstelling is uitbetaald. Hieruit
blijkt, dat in het systeem van de gelijkstelling iets zit, dat ten
opzichte van de gemeentefinanciën niet houdbaar is. Als
men per se op het standpunt blijft staan, dat men steeds het
zelfde bedrag wil uitgeven aan subsidie, zal dat stelsel herzien
moeten worden.
De Wethouder is niet ingegaan op sprekers voorstel om
deze zaak uit te stellen tot de behandeling van de begrooting
voor 1936. Het is spreker opgevallen, dat men bij het gemeente
lijk bewaarschoolonderwijs 5 soorten van leerkrachten heeft.
Wanneer deze zaak werd uitgesteld tot de behandeling van
de begrooting voor 1936, zou in de eerste plaats verkregen
worden, dat de leerkrachten zich op voldoende wijze konden
aanpassen aan het lagere salaris en zou in de tweede plaats
die groepeering van de leerkrachten in het oog kunnen worden
gevat. In de derde plaats zou het noodzakelijk zijn, het sys
teem' zelf te bespreken, want als dat niet werd veranderd,
zou de gelijkstelling principieel niet te handhaven zijn. Spreker
stelt voor'dit punt aan te houden tot de behandeling van de
begrooting voor 1936.
De heer Wilbrink vraagt of de Wethouder niet kan noemen
het schoolbestuur, dat op deze wijze de zaak eigenlijk eenigs-
zins saboteert, waar over 1934 wel genoegen is genomen
met 40.subsidie per leerling en waar dit 2 jaren goed
heeft gewerktdan kunnen misschien de leden van den Eaad,
die contact hebben met dit schoolbestuur, dit ernstig in
overweging geven op die houding terug te komen, omdat
die niet erg fair is tegenover het gemeentebestuur en tegen
over het bewaarschoolpersoneel in het algemeen.
De heer Tcpe heeft wel gezegd, dat hij zich min of meer
gegriefd gevoelde over de beschuldiging van den heer Vos
van onrechtvaardigheid van dit voorstel, maar heeft er ook
aan toegevoegd, dat hij wel begreep, dat de heer Vos het niet
zoo scherp gemeend heeft. Spreker heeft dus wel begrepen,
dat de heer Vos dit niet rechtstreeks bedoelde als een be
schuldiging, dat het College willens en wetens een onrecht
vaardig voorstel zou doen, maar heeft gezegd, dat het hem
onaangenaam getroffen heeft, dat die opmerking alleen in
den Eaad gemaakt is, terwijl zij beter geplaatst ware in de
Commissie voor het Onderwijs, waar spreker er direct op
had kunnen wijzen, dat er voor deze opvatting van den heer
Vos geen aanleiding was.
De heer Groeneveld zegt: „gij hebt mijn cijfers niet weer
spraken". Spreker heeft dat ook niet getrachtde door den heer
Groeneveld genoemde cijfers kloppen vrijwel, al waren ze in
het algemeen iets te hoog, maar daarover ging het niet.
Het was sprekers bedoeling den heer Groeneveld het volgende
duidelijk te maken. Misschien kon de heer Groeneveld in
het Ingekomen Stuk een aanleiding vinden tot zijn verkeerde
opvatting, maar uit de eerste alinea van het Ingekomen Stuk
van de eerste kolom op blz. 103 volgt volstrekt niet, dat het
College zich gebonden heeft aan dat bedrag van ƒ40.
Het College heeft dit alleen als voorbeeld genoemd omdat
het totnogtoe daarop zijn begrooting gebaseerd had, en omdat
in de vorige jaren de schoolbesturen met die 40.genoegen
hadden genomen. Burgemeester en Wethouders hebben nu
eenvoudig gezegdwanneer er niets gebeurt, zullen wij komen
boven de 40.-— en dat mag niet, dat kunnen wij niet betalen,
dan komen wij boven de begrooting voor dit jaar; het volgend
jaar kunnen wij zeker niet meer dan 40.betalen, hoogst
waarschijnlijk minder. Burgemeester en Wethouders hebben
zich toen in de eerste plaats gewend tot de schoolbesturen
met de vraag of zij genoegen wilden nemen met die 40.
Dat is afgestuit op het feit, dat er schoolbesturen waren,
die er niet veel voor gevoelden en één schoolbestuur ver
klaarde, er zich niet mede te kunnen vereenigen. Er is spreker
Salarissen onderwijzend personeel openhaar bewaar-
(Tepe.) schoolonderwijs.
verzocht, mede te deelen, welke dat „onwillige schoolbestuur"
was. Spreker gelooft, dat de uitdrukking „onwillig school
bestuur" niet juist is, dat hier geen onwilligheid in het spel
was, maar dat het schoolbestuur geen mogelijkheid zag om
de school behoorlijk te exploiteeren wanneer het met 40.
genoegen nam. Dat zat daarin, dat dit schoolbestuur op
het oogenblik met bijzonder dure krachten werkt. Het heeft
Burgemeester en Wethouders medegedeeld„wij zouden wel
met 40.kunnen toekomen, wanneer wij niet door de
verordening zelf gebonden waren aan een bepaald salaris,
onze exploitatie zelf is niet duur, maar door de toevallige
leerkrachten is de salarispost hoog."
Burgemeester en Wethouders wilden natuurlijk voor dat
eene schoolbestuur geen uitzondering maken en hebben zich
afgevraagd: moeten wij de oplossing niet vinden in een
algemeene salarisverlaging, die toch vandaag of morgen zal
moeten plaats vinden, gezien de voorgeschiedenis van deze
heele zaak, gezien ook wat in andere gemeenten is gebeurd,
den drang ook, die van bovenaf al wordt uitgeoefend.
Wat betreft het tijdstip, waarop deze salarisverlaging zou
moeten ingaan, er is voorgesteld deze zaak aan te houden
en te behandelen bij de begrooting voor 1936. Daarmede
is men niet gered voor dit jaar en wordt dit jaar de begrooting
overschreden.
De heer Sehoneveld zeide„moeten wij, of het bewaarschool
onderwijs toeneemt of niet, maar steeds dezelfde begrooting
aanhouden?' 'Spreker hoopt, dat de gemeente het nog een
tijd kan volhouden en niet lager zal moeten gaan. Spreker
geeft toe, dat er een grens is aan het verminderen van de
salarissen. Dan zal op een andere wijze getracht moeten
worden tot vermindering te komen. Het lijkt spreker echter
hoogst noodzakelijk, dat gezorgd wordt, dat de algemeene
begrooting voor het bewaarschoolonderwijs voor 1936 niet
hooger is dan die voor 1935, wil men althans voorkomen.,
dat men ten slotte tot veel meer ingrijpende maatregelen
zal moeten overgaan.
Op deze gronden is niet juist de conclusie, waartoe de heer
Groeneveld in de vorige vergadering meende te kunnen komen,
n.l. dat men nu kon toekomen met een geringere salaris
vermindering dan is voorgesteld. De heer Groeneveld zeide:
„wanneer deze salarisvermindering wordt ingevoerd, verdien
je er als het ware het volgend jaar aan, want gij hebt die
geheele salarisvermindering niet noodig om over 1936 niet
meer dan 40.te behoeven uit te keeren" en nu heeft
spreker juist willen aantoonen: het gaat niet om die ƒ40.—,
of het juist 40.of 39.20 zooals het waarschijnlijk
voor 1936 worden zal zal zijn, maar niettegenstaande dat
komen wij toch ƒ3.500.boven de begrooting voor 1935.
Het gaat er om, dat men voor 1935 de begrooting niet mag
overschrijden en dat men voor 1936 ook de begrooting voor
1935 meent te mogen overschrijden. Dat is alles wat spreker
betoogd heeft'; daarvoor had hij het niet noodig de cijfers
van den heer Groeneveld aan te tasten of te betwisten.
Ook het denkbeeld van den heer Bosman ontraadt spreker
sterk. De heer Bosman zegt: „neem dit voorstel aan en ga
dan nog eens praten met het schoolbestuur en neemt dit
genoegen met 40.dan is geen salarisvermindering noodig."
De heer Bosman zegt nu: „dan kan die worden opgeschort"
maar tot wanneer? Tot het noodzakelijk wordt? Spreker
kan die methode toch niet bewonderen, te meer omdat hij
overtuigd is, dat dit schoolbestuur niet onwillig of weiger
achtig is om mede te werken in dit opzicht, maar niet op
dit voorstel kan ingaan, omdat het werkelijk in zeer groote
moeilijkheden zou komen. Wanneer de Eaad het voorstel
aanneemt en spreker verzoekt om nog eens met dat school
bestuur te gaan spreken, daartegen heeft spreker op zich
zelf geen bezwaar; spreker wil met alle genoegen dat nog
eens doen en trachten het in die richting te sturen, maar
spreker zou eerlijk gezegd veel liever dit voorstel direct
aangenomen zien ook met het oog op de toekomst. Wat
moet er gebeuren wanneer dat schoolbestuur straks bakzeil
haalt en wel genoegen neemt met ƒ40.voor 1935; moet
men dan het volgend jaar weer opnieuw aan deze geheele
geschiedenis beginnen? De heer Bosman zegt nu: „dat Eaads-
besluit blijft toch"zeker, maar volgens den heer Bosman
wordt het weer opgeschort als het schoolbestuur genoegen
neemt met 40.Dan wordt het tijdelijk niet toegepast,
zegt de heer Bosman; gedurende den tijd dan, dat het school
bestuur genoegen neemt met 40.maar dan is spreker
nog niet heelemaal waar hij zou willen zijn; dan blijft het
tenslotte altijd nog 40.en spreker voorziet, dat die 40.
voor 1936 weer te hoog zullen zijn. De heer Bosman zegt„dan
moet het schoolbestuur weer meewerken"dan zou spreker
dus telkens bij het schoolbestuur moeten aankomen. Dan geeft
spreker er de voorkeur aan het geheele vraagstuk onder
oogen te zien en na te gaan hoeveel de gemeente beschikbaar