MAANDAG 26 AUGUSTUS 1935.
259
Salarissen onderwijzend personeel openbaar bewaar-
(Vos e.a.) schoolonderwijs.
thans voor de noodzakelijkheid van dit voorstel een geheel
andere reden heeft opgegeven dan in het Ingekomen Stnk
is vermeld. Volgens het Ingekomen Stuk was het het feit,
dat één van de schoolbesturen niet in staat was zijn exploi
tatie sluitend te maken met een subsidie van 40.terwijl
de Wethouder nu heeft medegedeeld, dat de a.s. begrooting
aanleiding gaf tot dit voorstel. Spreker meent hierop toch
even de aandacht te moeten vestigen.
Nu heeft de Wethouder gezegd: het loon moet zijn de ge
schatte waarde van den arbeid en moet geven een redelijk
bestaan. Ten opzichte van dit laatste heeft hij verwezen naar
enkele andere gemeenten, waar de salarissen ongeveer gelijk
of zelfs ietwat lager zijn dan die, welke nu worden voorge
steld door Burgemeester en Wethouders. Die cijfers uit de
andere steden maken op spreker geen bijzonderen indruk.
Spreker heeft in de laatste jaren in de vacantiedagen een
bezoek gebracht aan verschillende deelen van het land en
heeft daarbij de ervaring opgedaan, dat men in de verschil
lende steden en streken van het land ook een verschillend
levenspeil heeft en met hetzelfde bedrag in de eene streek
veel meer kan doen dan in de andere. Daarom moet de Wet
houder, als hij een vergelijking wil maken rekening houden
met het levenspeil, dat in Leiden geldt.
De Wethouder zeide: „het loon moet zijn de geschatte waar
de van den arbeid". De waarde van den arbeid van deze men-
schen was toch geschat en is een half jaar geleden nog her-
schat! Nu komt men weer met een belangrijke verlaging. De
waarde van den arbeid was geschat, maar daarna heeft men
de taak van deze dames verzwaard, door het aantal leerlingen,
dat ieder voor haar rekening heeft, te verhoogen. Daaruit
zou in den gedachtengang van denWethouder moeten volgen,
dat de waarde van dien arbeid is gestegen en het salaris moet
worden verhoogd in plaats van verlaagd.
Op grond van deze overwegingen büjft spreker van oordeel,
dat de Baad het best zal doen dit voorstel terug te wijzen.
De heer Groeneveld zegt, dat de Wethouder een ingewikkeld
betoog heeft gehouden over de begrooting van 1935 en van
volgende jaren, dat spreker niet goed heeft kunnen volgen;
het is wel moeilijk in openbare raadszitting een dergelijke
uiteenzetting precies na te gaan. Daarmee heeft hij echter
sprekers betoog in de raadszitting van 29 Juli j.l. in het geheel
niét bestreden, toen spreker een veel eenvoudiger en toch
kloppende berekening heeft gemaakt. Volgens den Wethouder
moet men niet zoo vasthouden aan die kosten ad 40.per
kind, maar blijkens het Ingekomen Stuk is aanleiding tot dit
voorstel het feit, dat de bijzondere scholen, die over 1934
met 40.genoegen hebben genomen, dit voor 1935 niet
doen; daaruit kan spreker dus niet anders lezen dan dat dit
voorstel niet zou zijn gedaan, wanneer de bijzondere scholen
genoegen hadden genomen met een subsidie van 40.Op
het oogenblik bedraagt de vergoeding ƒ43.per kind; dus
wanneer de Wethouder er in slaagt die te drukken tot 40.
dan zou dit voorstel niet zijn gedaan. Spreker laat in het
midden de quaestie van de overschrij ding van den begrootings-
post over 1935 of over volgende jaren, maar het is veel een
voudiger het nu maar per jaar te berekenen, onverschillig
welk jaar en dan komt spreker tot deze berekening. Op de
bewaarscholen gaan in totaal rond 2.000 kinderen; wanneer
op elk kind 3.bezuinigd wordt, beteekent dit 6.000.
Dat bedrag wil de Wethouder per jaar bezuinigen, maar
door deze salarisverlaging bezuinigt hij 9.550.per jaar,
dus ruim 3.000.meer dan blijkbaar noodig is. Waarom
doet hij dit?
De Wethouder heeft nu getracht de waarde van dit onder
wijs en de bekwaamheden van de onderwijzeressen te klei
neeren.
De Wethouder heeft gezegd, dat hij eens een examen had
bijgewoond en toen tot de ontdekking was gekomen, dat aan
deze meisjes veel te hooge eischen werden gesteld. Toe
vallig weet spreker, dat het al eenige jaren geleden is, dat de
Wethouder dat examen bijwoonde, lang voor de reorganisatie
van het bewaarschoolonderwijs. Met de tegenwoordige op
vatting van den Wethouder is dan toch in strijd het feit,
dat aan de openbare bewaarscholen alleen onderwijzeressen
zijn met de A- en de B-acte en dat in de reorganisatieveror
dening op voorstel van den Wethouder zelf de eisch is ge
steld, dat ook de onderwijzeressen aan de bijzondere scholen
de B-acte moesten hebben. Met de A-acte neemt de Wet
houder dus geen genoegen. Onderwijzeressen zonder de B-
acte vindt hij nog niet bekwaam genoeg. De Wethouder is
blijkbaar volkomen van meening veranderd. Spreker neemt
aan, dat wanneer de opleidingsscholen het noodig achten,
dat deze onderwijzeressen die groote bekwaamheden bezitten,
daarvoor ook wel een goede reden zal zijn en voor een be
hoorlijk bewaarschoolonderwijs die bekwaamheden ook wel
Salarissen onderwijzend personeel openbaar bewaar-
(Groeneveld e.a.) schoolonderwijs.
noodig zullen zijn. Er is geen enkele reden om de waarde
van dit onderwijs te kleineeren, om dit te gebruiken als aan
loop om tot salarisverlaging te komen.
Spreker vindt het een onrecht om voor een bepaalde groep
van gemeentepersoneel incidenteel de salarissen te verlagen.
Het kan zijn, dat deze onderwijzeressen er genoegen mede
hebben genomen, maar de Wethouder heeft spreker zelf
medegedeeld, dat op die vergadering de dnimschroeven
waren aangezet.
De heer Tcpc vraagt, of hij gezegd heeft, dat de duimschroe
ven waren aangezet.
De heer Groeneveld zegt, dat de Wethouder hem dit tele
fonisch heeft medegedeeld. Er is gedreigd, dat, wanneer deze
salarisverlaging niet doorging, het geheele bewaarschool
onderwijs zou worden afgeschaft.
Daaruit is misschien te verklaren, dat die onderwijzeressen,
angstig geworden, zich daarbij neergelegd hebben. Bovendien
heeft spreker nog bezwaar, dat van de hoogste salarissen
het minste wordt afgenomen en van de laagste het meeste,
wat een dubbel onrecht is. Daarom zal spreker met dit voorstel
niet meegaan. Spreker constateert nogmaals, dat de Wethouder
de onjuistheid van sprekers cijfers niet heeft kunnen aan-
toonen.
DeheerWiïmer heeft in de Commissie voor het Onderwijs zijn
stem aan dit voorstel gegeven, niet met genoegen, maar met
betrekkelijk veel tegenzin; hij heeft dat gedaan gezien de
omstandigheden en om nog erger te voorkomen. In geen
geval kan spreker echter zijn stem geven aan een voorstel
tot salarisverlaging met terugwerkende kracht; nu dit voor
stel in Augustus behandeld wordt, zal deze verlaging zeker
niet op 1 Augustus kunnen ingaan, maar zal het 1 September
moeten worden.
Spreker moet nog rectificeeren een uitlating van den heer
Vos, die de voorstanders van het bijzonder onderwijs, die
daarom nog geen tegenstanders van het openbaar onderwijs
zijn, niet zonder meer kunnen laten passeeren. Deze heeft
gezegd, dat de ouders, die onderwijs wenschen met eerbie
diging van eikaars godsdienstige gevoelens, hun kinderen naar
de openbare school zenden en de ouders, die zulks niet wen
schen, hun kinderen naar de bijzondere school sturen. Ook
de Katholieke ouders, die hun beginselen kennen en trachten
te beleven, wenschen onderwijs, waarbij de godsdienstige
gevoelens van anderen worden geëerbiedigd. De heer Vos
moet een zijner woorden door een ander vervangen, wil hij
zich juist uitdrukken; hij moet zeggen, dat ouders, die onder
wijs wenschen met negatie van eikaars godsdienstige ge
voelens, hun kinderen naar de openbare school zenden.
De heer Bosman zegt, dat er volgens den Wethouder alle
aanleiding was de salarissen van de bewaarschoolonderwijze
ressen te verlagen omdat ze ook na die verlaging nog niet
zoo verschrikkelijk laag zijn. Dit neemt toch niet weg, dat
een dergelijke salariskorting voor de betrokkenen op dit
oogenblik toch zeer ernstig en onaangenaam is. De schuld
daarvoor ügt echter minder bij het College en bij den Baad
dan wel bij een bepaald schoolbestuur, dat niet heeft willen
medewerken tot verlaging van het subsidie per leerling; was
dit daarmee meegegaan, dan was het College ook niet met
dit voorstel gekomen. Daaruit volgt dus wel, dat men deze
salarisverlaging niet in de eerste plaats voorstelt omdat men
de salarissen te hoog acht. Het College is er niet in geslaagd
dit schoolbestuur te bewegen met die verlaging mee te gaan,
maar spreker acht het toch mogelijk dat, wanneer de Baad
de voorgestelde salarisverlaging aanneemt, dit schoolbestuur
dan misschien wel genegen zou zijn achteraf tot die verlaging
mee te werken. Immers, begrijpt spreker dit voorstel goed,
dan zal dit schoolbestuur van zijn weigering toch geen profijt
hebben en zal het dus door dit voorstel tot salarisverlaging zijn
doel van verhooging van het subsidie per leerling niet bereiken.
Wanneer dit voorstel dus wordt aangenomen, zou het best
mogelijk kunnen zijn, dat het bewuste schoolbestuur thans
zal zeggen: wij zijn nu wel bereid mede te werken tot die
verlaging per leerling en dan zou een verlaging van de sala
rissen dus niet noodzakelijk zijn. Is het nu niet mogelijk,
als de Baad dit voorstel aanneemt om Burgemeester en Wet
houders te verzoeken, die verlaging niet toe te passen indien
de schoolbesturen alsnog bereid zijn mede te werken tot die
verlaging per leerling? Dan hebben de onwillige schoolbesturen
het thans geheel in de hand, of overgegaan zal worden tot
salarisverlaging of niet. De betrokken leerkrachten hebben
dan in ieder geval nog een kans, dat niet wordt gebruik
gemaakt van het besluit van den Baad om tot salarisver
laging over te gaan. De schoolbesturen zouden dan elk jaar