258 MAANDAG 26 AUGUSTUS 1935. Salarissen onderwijzend personeel openbaar bewaar- (Tepe.) schoolonderwijs. grooting zal worden uitgetrokken dan voor 1935. Het heeft zich daarom weer gewend tot de schoolbesturen om weer genoegen te nemen met een uitkeering van 40.om te voorkomen dat die post overschreden zou worden. Daardoor zou dit wel niet geheel bereikt worden, maar dat betrof een verschil van slechts enkele honderden guldens. Dit is evenwel afgestuit op de bezwaren speciaal door één schoolbestuur gemaakt, waardoor het onmogelijk werd de vergoeding voor de verschillende schoolbesturen op 40.vast te stellen. Toen heeft het gemeentebestuur gezocht naar een ander middel om toch te voorkomen dat de begrooting voor 1935 overschreden zou worden. Dit kan gebeuren door dit voorstel. Wanneer dit voorstel aanvaard wordt, zal nog niet ten volle het bedrag bezuinigd worden, dat noodig is om de begrooting voor dit jaar niet te overschrijden, doch dat is maar een verschil van enkele honderden guldens. Maar hoe staat het nu het volgend jaar? Het is waar, dat door de bezuiniging, welke nu zal worden toegepast, het volgend jaar de uitkeering per leerling aan het bijzonder onderwijs wil men blijven binnen de perken van de begrooting, die het volgend jaar niet hooger mag zijn dan zij dit jaar geweest is gemiddeld even onder de 40.komt. Het uitgangspunt van Burge meester en Wethouders is ook niet geweest: wij moeten de uitkeering brengen en stabiliseeren op 40.maar: de begrooting voor 1936 mag ook niet hooger, zeker niet aan zienlijk hooger zijn dan de begrooting voor 1935 geweest is, omdat Burgemeester en Wethouders overtuigd zijn, dat de meeste posten van de begrooting herziening noodig zullen hebben en er geen sprake kan zijn van een verhooging van posten, zeker niet voor uitgaven, die wettelijk niet zijn voor geschreven en waarop op de een of andere wijze bezuinigd kan worden. Spreker zou al zeer tevreden zijn, wanneer men het volgend jaar kon doorkomen met een begrooting, die, wat dezen onderwijsvorm betreft, gelijk is en blijft aan de begrooting voor dit jaar. In elk geval, wil men dat bereiken, dan is noodig het aannemen van dit voorstel, want zelfs als het wordt aangenomen de berekening is gebaseerd op den toestand van het onderwijs, zooals deze op 16 Juli van dit jaar was zal het volgend jaar de begrooting nog 3.195.hooger zijn wat betreft de uitgaven voor het bijzonder bewaarschoolonderwijs, dan zij geweest is voor 1935, m.a.w.wanneer men uitgaat van het juiste uitgangs punt niet van het uitgangspunt, dat het Burgemeester en Wethouders a tort et a travers er om te doen is, de uit gave per leerling terug te brengen tot ƒ40.dat de begrooting dit jaar niet overschreden mag worden en de begrooting voor 1936 niet hooger mag zijn dan die voor dit jaar, wordt bij aanneming van dit voorstel het doel het volgend jaar zelfs nog niet ten volle bereikt, maar zal men ruim 3.000. blijven boven de begrooting voor 1935. Spreker kan zich voorstellen, dat de heer Groeneveld die opmerking gemaakt heeft, omdat hij zich begrijpelijkerwijze vastgeklampt heeft aan die 40.Men moet echter vast houden aan de begrooting voor dit jaar en die voor het volgend jaar. Ten aanzien van de bedragen zelf heeft men gesproken van „onrechtvaardig". Met veel genoegen heeft spreker in- tusschen geconstateerd, dat in de conferentie, welke hij over deze zaak gehouden heeft, voordat het voorstel aan den Baad werd gedaan, met het personeel bij het bewaarschoolonderwijs om mede te deelen wat de plannen waren van Burgemeester en Wethouders, door de dames natuurlijk wel teleurstelling werd uitgesproken, en men het betreurde, dat een dergelijke maatregel noodzakelijk was, maar dat zij tenslotte eenparig de wenschelijkheid en noodzakelijkheid onder de gegeven omstandigheden van dezen maatregel erkenden en verklaard hebben geenerlei poging te zullen doen om zich op een of andere wijze tegen het voorstel van het College te verzetten. Spreker heeft dit ten zeerste toegejuicht, omdat dit blijk gaf van een zeer grooten werkelijkheidszin bij die onderwijzeressen. De salarissen in verschillende andere plaatsen staan op een gelijk niveau als de nu hier voorgestelde; er zijn ook plaatsen met lagere salarissen, enkele gaan er ook boven. Het verschil, dat hier gehandhaafd wordt tusschen het salaris van de hoofden en van de onderwijzeressen, is ook in andere plaatsen even groot of grooter dan in Leiden, ook in die plaatsen, waar de salarissen vrijwel gelijk zijn aan die in Leiden. Ten bewijze van deze beide punten geeft spreker het volgende staatje: Hoofden Onderwij zeressen Leiden Leeuwarden Zwolle min. 1.400 1.445 1.300 max. 1.700 min. 1.848 1.500 700 (A-akte) 900 (B-akte) 964 max. 1.200 1.400 1.206 Salarissen onderwijzend personeel openbaar bevvaar- (Tepe e.a.) schoolonderwijs. Hoofden Onderwijzeressen min. max. min. max. Arnhem1.050 1.750 775 (A-akte) 1.275 885 (B-akte) 1.385 Middelburg 1.200 1.800 300 900 Haarlem.... 1.100 900 Assen1.000 1.600 700 1.100 Gouda1.275 1.575 600 (A-akte) 1.200 750 (B-akte) 1.350 Schiedam... 1.400 1.800 800 (A-akte) 1.200 850 (B-akte) 1.250 Verder hebben ten aanzien van Botterdam Gedeputeerde Staten den eisch gesteld, dat aan de hoofden maximaal betaald zal worden 1.200.en aan de onderwijzeressen 900.Intusschen is Botterdam nog niet op dien wenk van Gedeputeerde Staten ingegaan. Spreker wijst er op, dat de Leidsche onderwijzeressen allen in het bezit van de hoofdakte zijn en ook allen op haar maximum staan, behalve de hoofden, zoodat zij ook het nu voorgestelde maximum zullen blijven verdienen. Spreker heeft aan de hand van deze cijfers alleen willen betoogen, dat, wanneer men uitgaat van de tegenwoordige waardeschatting van dezen arbeid ook in andere gemeenten, de bedragen, welke door Burgemeester en Wethouders worden voorgesteld, niet zoodanig zijn, dat men op grond daarvan zich verplicht zou moeten achten tegen het voorstel te stemmen. Spreker moet zich verklaren tegen uitstel van behandeling van dit voorstel. Wil men voor dit jaar nog bereiken, dat de begrooting niet overschreden wordt en wil men voor komen, dat het volgend jaar de begrooting aanmerkelijk overschreden wordt, dan moet dit voorstel worden aan genomen. Dan weten Burgemeester en Wethouders waarop zij de begrooting kunnen baseeren en zal het zeer misschien nog mogelijk zijn, dat Burgemeester en Wethouders niet met veel rigoureuzere voorstellen bij den Baad behoeven te komen. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8£ uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Maandag 26 Augustus 1935, des avonds te 8J uur. Ook thans zijn afwezig de heeren van Eek en de Beede. Voortgezet wordt de behandeling van agendapunt 18. De heer Vos zegt, dat er volgens het staatje, uitgereikt aan de leden van de commissie van het onderwijs 3 openbare en 11 bijzondere bewaarscholen zijn met resp. 483 en 1520 leer lingen, een verhouding dus als 1:3. Maar als men zoekt naar de verhouding tusschen het aantal leerlingen, wier ouders onderwijs begeeren met eerbiediging van eikaars godsdien stige gevoelens en het aantal leerlingen, wier ouders dien eisch niet stellen, dan moeten de 118 leerlingen van de Haanstra-school gevoegd worden bij de 483 leerlingen van het openbaar en afgetrokken van de 1520 leerlingen van het bijzonder bewaarschoolonderwijs en dan komt men tot de getallen 641 en 1362, een verhouding van 1:2! De Wethouder heeft den nadruk gelegd op een van sprekers 5 bezwaren en is op de andere slechts met een enkel woord ingegaan. Hij zal wel niet de illusie hebben, dat hij spreker door zijn woorden heeft bekeerd, maar het is toch wel zonder ling, dat sprekers woorden tot of over dezen Wethouder zoo'n verschillende uitwerking bij hem hebben. Den eenen keer brengen ze hem de zon in het hart, den anderen keer grieven ze hem. Indien spreker den Wethouder heeft gegriefd door dit voorstel ten aanzien van deze laag bezoldigde onderwijze ressen onrechtvaardig te achten, dan spijt spreker dat, maar schuldig gevoelt hij zich niet. Als spreker gezegd had, dat de Wethouder en met hem het College gevoelden als spreker en desondanks dit voorstel hadden ingediend, dan zou de Wethouder terecht kunnen zeggen, dat spreker hem griefde, maar nu spreker eenvoudig als zijn gevoelen heeft weerge geven, dat hij het als onrechtvaardig inziet, kan de Wet houder niet zeggen, dat spreker hem daarmee heeft kunnen grieven, te meer waar hij in deze 4 jaren spreker heeft leeren kennen toch als iemand, die niet bepaald zoekt naar grievende dingen om die aan iemand te kunnen toevoegen. Spreker adviseert den Wethouder dit gevoelen ten opzichte van hem wel te willen wijzigen. Spreker is door de woorden van den Wethouder versterkt in zijn overtuiging, dat dit voorstel onrechtvaardig is tegenover deze onderwijzeressen. Spreker vestigt er vervolgens de aandacht op, dat de Wethouder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 14