238 MAANDAG 29 JULI 1935. Verlaging elcetrieiteitstarievcn. (de lleede e.a.) is zoo onnoozel geweest, dat hij gedacht heeft: hij het op maken van de begrooting voor het dienstjaar 1936 is de zaak zoo in kannen en kruiken. Thans worden allerlei zaken ter tafel gebracht, die met het voorstel niets te maken hebben. Het maakt een eigen- aardigen indruk, dat het College zijn praeadvies intrekt, wanneer het in behandeling komt. Over een dergelijke wijze van doen moet spreker zijn sterke afkeuring uitspreken. Spreker hoopt, dat de Baad zonder aarzelen het voorstel van het College in deze vergadering onverwijld in behandeling zal nemen. De heer Goslinga zegt, dat er geen sprake van is, dat het College het praeadvies intrekt. Kan de heer de Eeede echter de mentaliteit niet be grijpen, die spreker vertolkte, toen deze zei, dat het College nu beter dan op 15 April j.l. weet, dat de toestand somberder wordt en spreker de vraag stelde, of het niet wenschebjk zou zijn, de behandeling van het voorstel aan te houden tot de nieuwe Eaad was opgetreden? Sprekers poging om dit uitstel te verkrijgen, verdient een andere bejegening dan de heer de Eeede haar doet toekomen. Spreker kan vrijuit spreken, omdat hij niet weet, wie in 1936 voor de oplossing van de moeilijkheden zullen worden geplaatst. Volgens den heer de Eeede had spreker ook op 15 April j.l. kunnen zeggen, wat hij nu gezegd heeft, maar indien men dien datum goed in het oog vat, moet men begrijpen, dat het toen niet mogelijk was. Men kan tenslotte in het debat niet alles zeggen wat men achteraf meent te moeten zeggen; er ontgaat iemand wel eens iets, maar ongetwijfeld is dit een allerbelangrijkst voorstel met het oog op de financiën van de gemeente en op de verdere financiering van de Licht fabrieken. Dit is niet een intrekken van het praeadvies en ook niet een ageeren tegen een raadsbesluit, maar dit is den Eaad nogmaals in de gelegenheid stellen zich even te bezinnen; dat is niets onbehoorlijks. Daarom, aanvaardt men ten volle de verantwoordelijkheid, die dan ook door een volgend College hier zal moeten worden gehonoreerd, dan doe men dit, maar dan heeft men het niet ongewaarschuwd gedaan; zij, die daaraan hun stem geven, zullen daarvan dan ook natuurlijk de gevolgen moeten ondervinden; de verantwoordelijkheid voor hen, die thans doorzetten, is wel zeer groot en het is sprekers roeping en plicht om, met zijn wetenschap en kennis van den gang van zaken, die hem zeer tegengevallen is, den Eaad te waarschuwen; spreker laat zich door niemand van dien plicht afbrengen, of men dit aangenaam vindt of niet. De heer Beekenkamp zegt, dat volgens den heer Wilbrink deze Eaad slechts verantwoordelijk is voor de tegenwoordige moeilijkheden, maar daartegenover stelt spreker, dat hij in zekeren zin toch ook de verantwoordelijkheid draagt voor de moeilijkheden, die de volgende Eaad zal ondervinden. De heer Wilbrink kan niet tusschen de regels door lezen, maar het College heeft door de verklaring van den Wet houder van Financiën toch vrij duidelijk te kennen gegeven, dat het met het oog op den toestand van de gemeentefinanciën en op de onzekere economische omstandigheden van meening is, ,,dat het niet van een voorzichtig financieel beleid getuigt, reëele ontvangst van ruim 100.000.prijs te geven." Spreker vindt dit niet onduidelijk uitgesproken tegen den achtergrond van de uitspraak van den Eaad van 15 April 1935. Het is allerminst sprekers bedoeling op het oogenblik een discussie uit te lokken over die Eaadsuitspraak die is er nu eenmaal of om het te laten komen tot afstel, maar spreker heeft alleen bepleit de wenschelijkheid om met de wetenschap, die in September a.s. duidelijker zal zijn dan nu, omtrent den financieelen toestand van de gemeente te overwegen, of de gemeente dit kan dragen. Terecht zegt de heer Goslinga, dat het weinig verschil maakt, of men deze maanden die verlaging geniethet is een quaestie van centen. Met het oog op al deze dingen acht spreker uitstel noodzakelijk; waar echter 2 van de grootste fracties zich zoo positief tegen dit denkbeeld hebben verklaard, laat spreker het bij de waarschuwing, die hij meende te moeten doen hooren. De heer van Eek zegt, dat het voornaamste gedeelte van het voorste] van het College is de wijziging van het woon huistarief, die neerkomt op een vrij aanzienlijke verlaging van het vastrecht. De minderheid van de Commissie voor de Lichtfabrieken is van oordeel, dat de verlaging van de tarieven moet plaats hebben overeenkomstig het voorstel van de heeren Schoneveld, van Eosmalen en Lombert, waardoor het enkeltarief wordt verlaagd van 20 cent tot Verlaging elcctricitcitslarieven. (van Eek e.a.) 18 cent per eenheid. De minderheid is van oordeel, dat wanneer men door een verlaging van de tarieven een aan zienlijke bron van inkomen prijsgeeft, men de verlaging zóó moet tot stand brengen, dat in de eerste plaats degenen, die de geringste inkomens hebben daardoor worden bevoor deeld. Zij, die over geringe inkomens beschikken, zullen in het algemeen minder gebruik maken van het woonhuistarief dan degenen, die grootere inkomens hebben. Uit een bedrijfseconomisch oogpunt is het veel wensche- lijker het woonhuistarief te verlagen, dus te bevorderen, dat meer personen zich daarbij aansluiten, dan een verlaging van de tarieven in het algemeen toe te passen, want de ervaring leert, dat zij, die overgaan naar het woonhuistarief meer stroom verbruiken dan zij voordien deden. Het is begrijpelijk, dat wanneer de fabriek moet overgaan tot verlaging van de tarieven, zij de methode kiest, waarbij de minste verliezen worden geleden en de bevolking ge prikkeld wordt meer stroom te gebruiken. Dit is niet en kan ook niet zijn het standpunt van degenen, die vooral letten op de belangen van die deelen der bevolking, die over de geringste inkomens beschikken; hun doel moet juist zijn op de uitgaven zooveel mogelijk te bezuinigen en een evenwicht te bereiken tusschen de uitgaven en de geringe inkomens. Iemand, die een gering inkomen heeft, kan, indien hij niet bij het woonhuistarief is aangesloten, op het gebruik van electriciteit zooveel bezuinigen als hij zelf wil; des zomers kan hij zorgen, dat hij in het geheel geen electrisch licht behoeft te branden en des winters kan hij het verbruik tot het minimum beperken, b.v. door vroegtijdig naar bed te gaan. Wanneer men aangesloten is volgens het woonhuistarief, moet men echter altijd het vastrecht betalen. De menschen met kleine inkomens zullen door dien maatregel betrekke lijk weinig gebaat worden; die zal hen integendeel belem meren zooveel te bezuinigen als zij zelf willen, en men moet vooral zorgen, dat de menschen met kleine inkomens in staat zijn door de noodige bezuiniging te zorgen, dat zij niet in moeilijkheden komen. Volgens het Ingekomen Stuk zal deze bezuiniging zoo weinig bedragen, voor 4000 ver bruikers, bij een verbruik van 47 K.W.U. gemiddeld, slechts 94 cent, per jaar, maar er zijn duizenden verbruikers, die heel wat meer gebruiken dan 47 K.W.U. Wil men ook den minst draagkrachtigen tegemoetkomen, dan moet men dat systeem kiezen, waarbij deze verlaging vooral ten goede komt aan hen, die geringe inkomens hebben. Nu zijn er 1.731 verbruikers met een verbruik van 121141 K.W.U. en 1.175 met een verbruik van 141161 K.W.U.; derge lijke aantallen zijn toch eenigszins van beteekenis. Al deze voorstellen hebben dit bezwaar, dat ze voor de gemeente een aanzienlijk verlies beteekenen, terwijl daartegenover voor de ingezetenen de winst niet zoo verbazend groot is; dit kan niet anders bij voorstellen, die de massa der inge zetenen betreffen, maar nu velen moeten rekenen met centen, is eenige verlichting voor hen toch wel van betee kenis. Wanneer de gemeente eenmaal een aanzienlijk offer brengt, moet dit zoodanig gebeuren, dat inderdaad zij, die in de moeilijkste omstandigheden verkeeren, daarvan het meeste profiteeren. Spreker steunt dus het voorstel- Schoneveld tot verlaging van het enkeltarief met 2 cent. De heer Wilbrink zegt, dat de heer van Eek de meening van de minderheid van Commissarissen van de Licht fabrieken vertolkt heeft. In dezen tijd moet men toch ook rekening houden met de minst draagkrachtigen, in het bijzonder wat betreft de eerste levensbehoeften. Spreker dacht althans, dat dit voorstel geheel in de lijn zou liggen van de heeren Beekenkamp en Goslinga, omdat spreker het beschouwt als een verlaging van de vaste lasten. De gemeentebedrijven hebben den inwoners gesuggereerd, dat het verbruik van electriciteit goed, goedkoop en gezond is en hebben daardoor de electriciteit tot een eerste levens behoefte gemaakt, zoodat een verlaging van den prijs van electriciteit is een vermindering van de vaste lasten, gelijk ook de verlaging van de huishuur een zoodanige ver mindering is. De heer Goslinga interrumpeert nu, dat men niet op de huishuur, maar wel op het lichtverbruik kan bezuinigen. In het voorstel van het College ligt evenwel de suggestie om niet op het verbruik van electriciteit te bezuinigen. Wel komt men hem te gemoet, die zich nu eenmaal op dit gebied een zekere royaliteit kan veroorloven. De heeren Goslinga, Beekenkamp en spreker zullen van het voorstel van het College voordeel hebben, maar juist de minimum lijders, die in dezen tijd gedwongen worden aan alle kanten te bezuinigen, zullen er niet van profiteeren. Dit geldt niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 8