MAANDAG 29 JULI 1935. 243 Verlaging eleetriciteitstarievene a. (Voorzitter e a.) achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen sub c. en d. besloten. De Voorzitter stelt tenslotte aan de orde het bepalen van de wijze van behandeling van het adres van de afdeelingen Leiden van den E. K. Bouwarbeidersbond, den Ned. Christe- lijken Bouwarbeidersbond en den Alg. Ned. Bouwarbeiders - bond inzake het verstrekken van uitkeering aan werklooze bouwarbeiders over de vacantieweek. Spreker stelt namens het College voor, het adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. Het ligt in het voornemen van het College om, zoodra de Minister zijn beslissing heeft genomen en het mogelijk heeft gemaakt, den werkloozen bouwarbeiders in de vacantieweek een uitkeering te geven, dit inderdaad te doen. De heer van Stralen heeft geen bezwaar tegen de voor gestelde wijze van behandeling. Kan het College echter niet al het mogelijke doen om den 'Minister, die op het standpunt staat, dat gedurende de vacantieweek aan de werklooze bouwarbeiders geenerlei uitkeering mag worden gedaan, van dit standpunt af te brengen? Op het oogenblik is nog niets omtrent deze zaak bekend, maar het is wellicht mogelijk, dat de Minister op aandrang van het gemeentebestuur de bepaling terugneemt en dat op dezelfde wijze als in het jaar 1934 wordt gehandeld. De heer Eikerbout sluit zich bij de opmerkingen van den heer van Stralen aan. Indien de werkloozen, die thans een crisis-uitkeering ont vangen, daarvoor gedurende de vacantieweek niet in aan merking komen, zullen zij die week geen inkomen hebben. Aan deze zaak zijn verschillende moeilijkheden verbonden, maar spreker zou gaarne willen, dat het College poogde een oplossing te verkrijgen, waardoor het den betrokkenen een bedrag, eventueel als voorschot, tot de nadere goedkeuring van den Minister, zou kunnen verstrekken. De heer Wilmer vraagt, of de eventueele beslissing van den Minister, dat aan degenen, die steun trekken, in de vacantieweek geen steun mag worden gegeven (hetgeen spreker een zeer harden en niet gemotiveerden maatregel zou vinden), uitsluitend beteekent, dat de Minister voor die week geen subsidie verleent, of ook de mogelijkheid uitsluit, dat de gemeente op haar eigen kosten de uitkeering verstrekt. De heer Romijn zegt, dat het College den wensch deelt, die door eenige sprekers is geuit. Het College, dat in dezen niets heeft te zeggen, omdat de regeling in handen van den Minister is, zit met smart te wachten op den tekst van de bepaling, die in dit geval door den Minister zal worden getroffen. Spreker kan dan ook op de vraag van den heer Wilmer geen antwoord geven. Het gemeentebestuur heeft reeds tweemaal telefonisch aan het Departement gevraagd, hoe men in dezen moet handelen en hoe de beslissing van den Minister zal luiden, maar beide keeren was het antwoord, dat de Minister zich nog met deze zaak bezighoudt en de beslissing voorbereid wordt. Zoolang het gemeentebestuur geen nadere mededeeling heeft ontvangen, kan spreker niet zeggen, hoe de regeling en de gevolgen daarvan zullen zijn. Het gemeentebestuur heeft het Departement gevraagd de uitkeering via de Rijkssteunregeling te mogen verstrekken, indien het niet toegestaan is, dit via de kassen te doen. De Minister richt zich echter bij het nemen van zijn beslissing niet speciaal naar de wenschen van Leiden, maar houdt daarbij natuurlijk rekening met de situatie in het geheele land. Spreker kan namens het College geen andere toezegging doen dan dat het de regeling, zooals zij door den Minister wordt vastgesteld, zal uitvoeren en daarbij ten volle zal gebruik maken van de mogelijkheden, die de Ministerieele beslissing openlaat om aan de belangen van de betrokkenen tegemoet te komen. De heer Wilmer zegt, dat de tijd nog maar zeer kort is; die vacantieweken zijn zeer nabij. Wat is het College van plan te doen, wanneer vóór dien tijd nog geen beschikking is verkregen? De heer Romijn zegt, dat volgens de bestaande regeling Uitkeering aan werklooze bouwarbeiders over de (Romijn e.a.) vacantieweek. de gemeente deze uitkeering niet mag doen, maar spreker geeft den heer Wilmer de verzekering, dat men een beslissing van den Minister heeft vóórdat de vacantie daar is. Wordt zonder hoofdelijke stemming besloten het adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter af doening. De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Lombert zegt, dat er de laatste weken verschillende geruchten loopen over bij Maatschappelijk Hulpbetoon ge pleegde fraude; verschillende ambtenaren van dien dienst worden van de meest ergerlijke dingen beticht. Wat is daarvan waar? Zoo dit niet waar is, waarvan spreker voor zich zelf overtuigd is, acht het College het dan niet met spreker noodzakelijk maatregelen te nemen tegen de verspreiders van dergelijke lasterpraatjes, teneinde in de toekomst het lichtvaardig beschuldigen van het ambtenarencorps tegen te gaan De heer Romijn kan tot zijn genoegen namens het College verklaren, dat van die geruchten geen woord waar is en dat deze van allen grond ontbloot zijn. Anderzijds bezorgt het instellen van een strafvervolging tegen hen, die lasterpraatjes verspreiden, zeer bijzondere moeilijkheden, omdat de dader gewoonlijk op het kerkhof ligt, omdat men dan eenvoudig zegt, dat men het gehoord heeft. Spreker spreekt echter met de meeste stelligheid de juistheid van die geruchten tegen. De heer Kuipers dringt aan op verscherping van het toezicht op de mooie stadsparken, dat uit bezuinigings overwegingen te slap is. Spreker wijst op de vernieling, die wordt aangericht in het mooie Kooipark door de baldadige jeugd, en op de baldadigheden, die geschieden in den Stads- polder bij de in aanleg zijnde voetbalterreinen. Door meer politietoezicht kan dit euvel voorkomen worden. Het eigen aardige is, dat er wel surveillance is bijv. des morgens van 7 ;j;8j uur en juist dan worden er geen baldadigheden gepleegd. Men ziet zoo nu en dan een rijwielagent, doch dit is geen blijvend toezicht. 's Avonds als de jongelui van de zweminrichting „de Zijl" komen, worden de rozen in het Kooipark vernield. De witte banken zijn verveloos en van een dier banken is de helft ver dwenen. 't Wordt tijd, dat de afd. Gemeentewerken hier aandacht aan schenkt. In dit verband dringt spreker aan op vervulling van de bij de politie bestaande vacatures, waardoor het toezicht uitgebreid zou kunnen worden. De Voorzitter zal dit met den Commissaris van Politie bespreken. De heer Eikerbout wijst op den voor het personenverkeer zeer gevaarlijken toestand bij de Utrechtsche brug, waardoor gisteren juist een ongeluk gebeurde. Spreker geeft in overweging, het doorgaande verkeer te leiden langs de Burggravenlaan (H.B.S.), of door de Kern straat, de Fruinstraat, langs den Zoeterwoudschesingel naar de Korevaarstraat, en terug, waardoor het verkeer over de Utrechtschebrug tijdens de uitvoering van de werken minder druk zal zijn. De Voorzitter zal ook hieromtrent overleg plegen met den Commissaris van Politie. De heer Romijn zegt, in antwoord op de vraag, door den heer Wilbrink in de vergadering van 13 Juni 1935 gesteld (Handelingen bl. 200), dat de bedoelde persoon vóór zijn tewerkstelling inderdaad nog niet in Leiden woonachtig was geweest. Het College heeft de tewerkstelling van dezen persoon met twee maanden verlengd met het oog op de vacantie. Het ligt niet in de bedoeling, de tewerkstelling opnieuw te verlengen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GEOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 13