MAANDAG 29 JULI 1935.
241
Verlaging electriciteitstarieven.
(Goslinga e.a.)
die het nog wel kunnen missen; bovendien geeft men 1/3 van
die ton prijs aan de buitengemeenten. Het is niet de vraag,
hoe men die ton het best kan verdeelen; dat is tenslotte het
standpunt niet, waarnaar men den electriciteitsprijs bepaalt;
dan maakt men de electriciteitsfabriek tot een soort Maat
schappelijk Hulpbetoon; daarmee helpt men juist niet de
kleine verbruikers. Er zijn ook kleine menschen met een tame
lijk groot verbruik, omdat zij een groot gezin hebben; men
bevoordeelt dan de menschen met enkele centen en doet
niets voor de menschen met de groote gezinnen, die per se
meer moeten verbruiken. Het voorstel van het College en
van de meerderheid van Commissarissen is ongetwijfeld veel
meer in het belang van de groote gezinnen dan het voorstel-
Schoneveld. Spreker doet op den heer Lombert als katholiek
staatsman een beroep voor het groote gezin.
De heer Wilbrink maakt een grapje van de quaestie van
de vaste lasten en verwijt den heer Beekenkamp en spreker,
dat zij niet voor verlaging daarvan zijn. Dit is juist wel het
geval, want spreker' stelt juist voor het vast recht per licht
punt van 18 cent, waarop men niet bezuinigen kan, en ook
voor den winkelier het vastrecht van 1,34 per week tot 1,20
te verlagen. Dit zijn vaste lasten, waarop men niet bezuini
gen kan.
Wanneer men spreekt over „verlaging van de vaste lasten",
bedoelt men de vaste lasten, die men onmogelijk op eigen
initiatief kan verminderen. Wat de huren betreft, zijn de
huren van de Woningwetwoningen verlaagd.
Wanneer men voor verlaging van de vaste lasten is, moet
men juist stemmen voor het voorstel van het College, want
het voorstel van den heer Schoneveld c.s. geeft zoo'n mini
male bezuiniging en is zoozeer een centen-kwestie voor de
minimum-lijders, dat het bij het voorstel van het College
in het niet verzinkt. Tal van personen, die enkeltarief hebben,
zullen voordeel genieten van een aansluiting bij het woonhuis
tarief, vooral wanneer dit per lichtpunt zooveel verlaagd wordt
als in het voorstel van het College wordt aangegeven.
De controverse: de heeren van Eek en Wilbrink nemen het
op voor den kleinen manhet College en de meerderheid van
de Commissie voor de Lichtfabrieken hebben voor zijn belan
gen geen oog, mag niet bestaan.
Denkt de heer Wilbrink, dat spreker voorstander is van de
door het College voorgestelde tariefsverlaging, omdat hij er
persoonlijk voordeel van heeft? Dat zijn geen argumenten!
De heer Wilbrink heeft dit ook niet gezegd, doch alleen
het feit geconstateerd, dat de heer Goslinga er voordeel
van heeft.
De heer Goslinga kan dit natuurlijk niet ontkennen, maar
duizenden, die met den heer Wilbrink en hem op één lijn
staan, zullen er ook voordeel van hebben.
De tariefpolitiek van het College is gegrond op het juiste
inzicht in het wezen van een electriciteitsfabriek.
In een zitting van den Baad, waaromtrent spreker geen
nadere mededeelingen kan doen, heeft men gewezen op de
groote waarde van de voorlichting door deskundigen. In dit
geval heeft men te maken met de voorlichting door een des
kundige bij uitstek, wiens advies men nu echter niet wenscht
te volgen.
De heer Wilbrink zegt, dat men het niet wil, omdat de
Directeur te ambtelijk is.
De heer Goslinga bestrijdt dit; de heer van Klinkenberg
is juist niet ambtelijk, maar een koopman. Men heeft onder
vonden, dat het bij de directie van de Lichtfabrieken geen
verstarde ambtelijke zaak is.
De heer Wilbrink merkt op, dat dit soms wel het geval
is en herinnert hierbij aan de laatstgehouden vergadering
van het College van Commissarissen.
De heer Goslinga erkent, dat het soms ook wel het geval
is. De directie is echter, wat de tarieven betreft, goud waard
voor de gemeente; zij weet zeer goed, hoe zij geld voor de
gemeente kan verdienen.
De heer van Eek zegt, dat de Baad vooral met het
sociale element heeft te rekenen.
De heer Goslinga zegt, dat men dit het best doet met zooveel
mogelijk de adviezen van de directie te volgen, want daardoor
wordt in het algemeen de electriciteit tegen den laagst moge
lijken prijs voor den kleinen man beschikbaar gesteld. Het
„behartigen van het sociale element" wil bij den heer van Eek
eigenlijk zeggen, dat men 100.000.gaat uitdeelen.
Verlaging electriciteitstarieven.
(van Eek e.a.)
De heer van Eek bedoelt er meehet mogelijk te maken,
dat degenen, die het het meest noodig hebben, er ook het
meest van profiteeren.
De heer Goslinga zegt, dat deze menschen juist bij de aan
neming van het voorstel van den heer Schoneveld c.s. er
zeer weinig van profiteeren, terwijl men eigenlijk het geld
cadeau geeft aan anderen, voor wie het weinig om het lijf
heeft.
Spreker kan echffer beter eindigen; het lot is toch reeds
beslist. Spreker kan zich nu nog wel schor praten, maar het
zal niet baten, want men heeft zich blijkbaar reeds vastge
zogen. Er is over deze zaak reeds zooveel gesproken in de
Commissie voor de Lichtfabrieken, in het College en in den
Baad, dat spreker het beste doet met er maar niet veel meer
van te zeggen. Spreker blijft echter van meening, dat de Baad
met aanneming van het voorstel-Schoneveld een zeer ver
keerd besluit neemt.
De heer Bergers zegt, dat volgens het woonhuistarief iemand
met 3 lichtpunten en een verbruik van 5 K.W.U. betaalt 30
cent vastrecht en verder 5 x 10 cent 50 cent, in totaal
dus 80 cent, terwijl hij volgens het enkeltarief zou betalen
5 X 20 cent 1.
Voor groote gezinnen, met meer lichtpunten, is het voorstel
van het College dus zeer voordeelig. Spreker is dus vóór
het voorstel van het College.
De heer Wilbrink zegt, dat volgens den heer Eikerbout er
moet zijn een stimulans om het verbruik te vergrooten en
dat men niet moet zien naar de belangen van de verbruikers,
maar de belangen van de fabriek in het oog moet vatten.
Daarmee is spreker het niet direct eens dat acht hij aan
vechtbaar. De heer Eikerbout heeft wel eens gezegd, dat
de Lichtfabrieken ook een sociale taak hebben, maar daar
schijnt hij op het oogenblik bovenuit te zijn. Door de
Directie is in Commissarissen betoogd, dat 1/3 van de gewone
verbruikers woonhuistarief heeftdie verhouding aannemende,
zal dit voorstel aan de gemeente kosten 56.000.maal
ais 2/3 van de verbruikers woonhuistarief heeft, zou de
schade voor de gemeente tengevolge van dit voorstel
112.000.-bedragen. Hoe meer K.W.U. de fabriek aflevert
volgens Woonhuistarief, hoe meer geld het zal kosten,
in den gedachtengang van de heeren Goslinga en Eiker
bout zou er dus, als het verbruik hetzelfde bleef, meer
geld in het laatje komen. Dan wil men alleen hun, die in
de gunstige positie verkeeren, dat zij zich kunnen vast
leggen op de vaste lasten, een voordeel bezorgen.
Spreker heeft respect voor den arbeid, dien de heer
Eikerbout heeft verricht bij zijn steekproeven, en voor het
feit, dat hij overal nog menschen heeft kunnen vinden, die
hun quitanties van de laatste 2 jaren bewaard hebben.
De heer Eikerbout is op de fabriek zelf geweest.
De heer Goslinga zegt, dat de heeren daar meer moesten
komen.
De heer Wilbrink zegt dat men, wanneer de Wethouder
alles onderschrijft wat van de Lichtfabrieken komt en
daarvan uitgaat, en meent, dat men daar alleen het juiste
inzicht heeft en dat ook de Baadsleden daar het juiste
inzicht vandaan moeten halen, geen Baad noodig heeft om
de prijzentactiek en -politiek van de Lichtfabrieken te
beoordeelen; dan zou de Baad zich zonder meer moeten
neerleggen bij de Directie. Zoo ziet spreker echter de taak
van den Baad niet; hij acht het zijn taak, zich tegenover
de prij zencalculatie en -politiek van de Directie een eigen
oordeel te vormen en zich niet geheel daardoor te laten
beïnvloeden. Daardoor doet spreker het ook niet met het
voorstel.
Het voorstel zal de fabriek nu 56.000.kosten, terwijl
x/3 van de verbruikers woonhuistarief hebben; wanneer het
aantal aansluitingen met woonhuistarief stijgt tot 2/3 van
het totale aantal, zal de vermindering dus 112.000.
bedragen en gelijk zijn aan de vermindering, die verkregen
wordt, wanneer men aan de wenschen van de minimum
lijders te gemoet komt.
Volgens de cijfers van den heer Eikerbout zouden zij,
die nu enkeltarief hebben, met een aansluiting bij het woon
huistarief f 2.50, 3.of 4.bespaard kunnen hebben.
Zij zijn echter niet allen personen, die, gelijk de heer
Eikerbout, een vast inkomen hebben. Zij kunnen in Januari
van oordeel zijn, dat een aansluiting bij het woonhuistarief
voor hen voordeelig is, maar 3, 4 maanden later zooveel
in inkomen zijn achteruitgegaan, dat zij ook op het licht-