240 MAANDAG 29 JULI 1935. Verlaging eleetriciteitstarieven. (Elkcrbout e.a.) In het Kooikwartier zou het voordeel over het jaar 1934/1935 in 6 van de 28 gevallen respectieveüjk ƒ1.04, 1.33, 0.09, 0.19, 1.44 en 2.04 hebben bedragen. Voor 3 van 17 gezinnen, wonende in woningen van de vereeniging „Eensgezindheid," zou het voordeel van een aansluiting volgens het woonhuistarief in het jaar 1933/1934 respectievelijk ƒ5.68, ƒ2.58 en ƒ0.98 hebben bedragen, terwijl het in het jaar 1934/1935 voor 2 gezinnen respectievelijk 10.63 en 2.53 zou geweest zijn. Er is dus alleszins aanleiding voor het voeren van een krachtige propaganda voor het woonhuistarief en voor het schenken van de overtuiging aan de verbruikers, dat men zich tegen zich zelf keert, wanneer men het enkeltarief verkiest boven het woonhuistarief. De bloei der Fabriek kan bevorderd worden en tegelijk kan het belang van de ingezetenen (de verbruikers) worden gediend door een verlaging van het aansluitrecht en daarom heeft spreker daarop in de Commissie aangedrongen. Overeenkomstig de motie-de Eeede, aangenomen in de zitting van 15 April 1935, werd in beginsel besloten een bedrag van 50.000.voor 1935 tot verlaging van de tarieven beschikbaar te stellen en daardoor was het spreker mogelijk voor te stellen, het aansluitrecht met 8 cent per lichtpunt te verlagen. Aangezien elke cent verlaging in totaal een bedrag van ruim 7.000.vordert, zouden de totale kosten ruim 56.000.zijn. Dit bedrag zal door de andere voorstellen grooter worden, waartegenover echter een ver mindering staat ten gevolge van een grooter aantal aan sluitingen bij het woonhuistarief. Tegenover dit alles staat, dat het totale aantal aan sluitingen bij het vastrechttarief kleiner zal worden, wanneer de prijs van de electriciteit volgens het enkeltarief met 2 cent per K.W.U. wordt verlaagd. Het is niet uitgesloten, dat zij, die nu woonhuistarief hebben, tot het enkeltarief zullen overgaan, wanneer zij bemerken, dat het eerste weinig of geen voordeel meer oplevert. Men zal daardoor zich beperken tot het hoogst noodige verbruik en eigenlijk bezig zijn aan het potverteren. Wil men handelen in het belang van de Fabriek en van den verbruiker, dan zal men tot de conclusie, moeten komen, dat het vastrechttarief boven het gewone tarief te verkiezen is. Daarbij zullen degenen, die met hun stroomverbruik nu aan de grens staan, dit verbruik opvoeren, zonder dat het voor hen meer kost; zij zullen er integendeel belangrijk voordeel uit putten. Uit dien hoofde geeft spreker den Eaad ten zeerste in overweging het voorstel van het College te aanvaarden, dat meer in het algemeen belang is dan het voorstel van de heeren Schoneveld, van Eosmalen en Lombert. De heer Lombert zegt, dat de heer de Eeede indertijd met kracht van argumenten heeft aangetoond, dat de ver laging van de tarieven, geüjk zij destijds werd voorgesteld, niet ten koste van de gemeentekas behoefde te worden toe gepast. De heer de Eeede toonde daarbij overtuigend aan, dat tot nu toe meer dan voldoende gestort is in het Ver nieuwingsfonds en dat zelfs het verlaagde bedrag van de storting hoog genoeg genoemd mag worden. Het betoog van den heer de Eeede is nimmer ontzenuwd spreker heeft althans van tegenargumenten nog geen kennis kunnen nemen. Er is dus wel degelijk reden om thans tot die tariefsverlaging over te gaan. Bovendien is de daling van de productiekosten, ook voor de Lichtfabrieken, een alleszins geldig motief om de tarieven althans eenigermate daarmee in overeenstemming te brengen. Het gaat niet aan zoo een zijdig een tarievenpolitiek te handhaven, waardoor een zoo zware indirecte belasting dergelijke tarieven kan men toch moeilijk anders noemen blijft drukken juist op hen, die het het minst kunnen dragen. Spreker blijft de voorkeur geven aan het voorstel-Schone- veld, omdat dit het meest reëele voorstel tot verlaging is; ook hinkt het niet op twee gedachten zooals het amendement- Elkerbout, dat het grootere verbruik wil stimuleeren, waar door in vele gevallen de z.g. bezuiniging weer teniet gedaan wordt; in dat opzicht sluit spreker zich volkomen aan bij de heeren Wilbrink en van Eek. Uit de door den heer Eiker bout genoemde cijfers trekt spreker de conclusie, dat van de door den heer Eikerbout genoemde verbruikers in diens stelsel slechts zeer weinigen daarvan voordeel zullen genieten, „Over het verleden" zegt de heer Eikerbout nu. Maar dan zou de heer Eikerbout toch vollediger zijn geweest wanneer hij eens had opgegeven, hoevelen er in zijn stelsel nadeel van zouden hebben. Maar dat heeft hij natuurlijk verzwegen. Daarom acht spreker het voorstel-Schoneveld het meest reëel; dit biedt het grootste voordeel, meer dan het voorstel van de minderheid van de Commissie. Verlaging eleetriciteitstarieven (Tobé e.a.) De heer Tobé trekt de door den heer Eikerbout genoemde cijfers naar aanleiding van de door hem genomen steek proeven niet in twijfel, maar vraagt wie die steekproeven genomen heeft. Spreker herinnert zich in een brief van de Directie van de Lichtfabrieken gelezen te hebben, dat haar voorstel ook thans blijft de verlaging van tarieven alleen daar door te voeren, waar het leiden kan tot verhooging van den omzet. Is dit niet eenigs- zins eenzijdig? Zijn de steekproeven ookuitdezebronafkomstig? Spreker is ook in het geheel niet tevreden over het winkel tarief den vorigen keer is ter sprake gekomen, dat het verlaagd moest worden en dat het eenigszins overzichtelijker moest worden.Nu wordt het winkeltarief eenvoudig met 20 %verlaagd en daarmee is de geheele zaak afverder wordt voor den winke lier totaal niets gedaan. Voor den winkelier, die zich geen winkeltarief kan veroorloven, wordt totaal niets gedaan; zij, die geen of weinig geld kunnen uitgeven voor electrisch licht, kunnen zich de weelde daarvan niet veroorloven. Het voorstel-Schoneveld acht spreker het verdienstelijkst; er wordt wel gezegd, dat vooral zij, die vastrechttarief hebben, meer voordeel hebben bij het amendement-Elkerbout, maar van de 15000 verbruikersdie enkeltarief hebben, verbruiken 4000, d. i. 27% gemiddeld 47 K.W.U. per jaar. Indien men 5 lichtpunten heeft, moet men ten minste 100 K.W.U. per jaar verbruiken, wil men 18 cent per K.W.U. betalen. Men mag zeker wel aannemen, dat 15 van de 15000 verbrui kers van 47 tot 100 K.W.U. per jaar verbruiken. Hieruit volgt, dat 40 van de verbruikers, de kleine verbruikers, die zich niet de weelde van een aansluiting bij het woon huistarief kunnen veroorloven, geheel en al uitgesloten zullen zijn bij de verlaging van de tarieven. Spreker zal daarom zijn stem geven aan het voorstel van de heeren Schoneveld, van Eosmalen en Lombert. De heer Go.slinga wil op het vrij late uur het debat niet noodeloos rekken en zal daarom zijn antwoord zoo kort moge lijk doen zijn. De heer van Eek heeft te recht opgemerkt, dat uit een bedrijfseconomisch oogpunt het voorstel van het College, subsidiair den Directeur der Lichtfabrieken, beter is dan het voorstel van de heeren Schoneveld, van Eosmalen en Lombert. Bij de vaststelling van de tarieven van de Electriciteits- fabriek moeten de adviezen van den Directeur, die berusten op bedrijfseconomische inzichten, doorslag gevend zijn en zoolang spreker Wethouder van de Bedrijven is, heeft de Eaad zich vrijwel altijd naar de adviezen van den Directeur bij de vaststelling van de tarieven gericht. Dat is van ontzag lijke beteekenis geweest, want juist doordat de directie zoo'n uitnemend bedrijfs-economisch beheer heeft gevoerd, is het mogelijk geworden, ook voor den kleinen man in Leiden het electrisch licht goedkoop beschikbaar te stellen. Volgens de allernieuwste statistiek, die de Directeur der Lichtfabrieken in de week van 22 Juli aan spreker heeft laten zien, is het gemiddelde verbruik per aansluiting in Leiden 100 K.W.U. per jaar grooter dan het gemiddelde verbruik over het geheele land, terwijl de prijs, per K.W.U. 3 J cent minder is dan de gemiddelde prijs. Daaruit blijkt wel, dat de gevoerde prijzenpolitiek, niet alleen ten aanzien van het lichttarief, maar ook wat betreft de stroomlevering aan de trams, fabrieken enz. enz., het mogelijk heeft gemaakt, den kleinen man het licht goedkoop te leveren. Juist doordat men de afval-electriciteit zoo gunstig ver kocht heeft en te dien aanzien een juiste bedrijfs-econo- mische politiek heeft gevoerd, heeft men de prijzen van de electriciteit voor de avonduren (het hoofdverbruik) laag kunnen houden. Ieder aangeslotene bij de electrische centrale moest eigenlijk betalen een vastrecht en een variabelen prijs voor het verbruik van K.W.U. ;dat is het eenige juiste tariefs standpunt. Voerde men dat echter a outrance voor elk geval door, dan zouden velé kleine verbruikers komen tot prijzen van 50 en 60 cent per K.W.U., omdat zij zoo weinig verbruiken. Daarom bepaalt de verordening een plafondprijs van 20 cent meer betalen zij nooit en dan is het uit bedrijfseconomisch oogpunt, zoo verkeerd dat plafond te verlagen, zooals het voorstel-Schoneveld wil; dit zou ook doorwerken op de ge heele gestie van de fabriek en op haar geheele prijzenpolitiek. Het is niet zooals de heer van Eek zegt dat men, wanneer men op het standpunt staat, dat men de belangen van den kleinen man moet bevorderen, dan het enkeltarief moet verlagen; men moet de zaak breeder bezien en dan houdt spreker vol, dat de in Leiden gevolgde prijzenpolitiek juist voor den kleinen man het voordeeligst is geweest. Dit blijkt wel uit de cijfers in het Ingekomen Stuk; de nu voorgestelde verlaging zal aan de kleine verbruikers, de minimum-lijders een besparing geven van 94 cent per jaar en daarvoor geeft men een ton prijs, waarvan ook velen zullen profiteeren,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 10