95
gebaat, achtten wij wel aanleiding aanwezig, om de gevraagde
bijdrage te verleenen.
Een daartoe strekkend voorstel zou Uwe Vergadering dan
ook reeds hebben bereikt, indien de behandeling van deze
aangelegenheid niet was vertraagd geworden door gebleken
exploitatie-moeilijkheden van financieelen aard.
De subsidie der gemeente werd bij raadsbesluit van 10
November 1930 bepaald op 40 van de verpleegkosten
volgens de exploitatierekening van uit Leiden afkomstige
kinderen, met dien verstande, dat de subsidie een bedrag
van 10.000.per jaar niet zal te boven gaan, noch meer
zal bedragen dan het tekort van de exploitatierekening.
Met ingang van het jaar 1933 werd, overeenkomstig de
toen getroffen algemeene regeling, een korting van 15 op
het maximum bedrag ingevoerd, zoodat dit werd verlaagd
tot 8.500.Bij de begrooting 1935 werd deze korting
verhoogd tot 25 d. i. een verlaging van het maximum
bedrag tot 7.500.echter met dien verstande, dat ons
College praeadvies zou uitbrengen op een bij de behandeling
van de begrooting door den heer Groeneveld ingediend voor
stel, om de subsidie niet verder te verlagen.
De algemeene gedragslijn, bij de korting op de subsidies
gevolgd, behoorde naar ons aanvankelijk oordeel ook te gelden
ten aanzien van de subsidie van het Herstellingsoord; de
exploitatie behoefde daardoor, mits de vereischte zuinigheid
werd betracht, nog niet in het gedrang te komen.
Naderhand bleek ons echter, dat aan de financiën der
vereeniging een zeer gevoelige klap was toegebracht door een
buitengewoon sterke vermindering van de rijkssubsidie, ge
paard gaande met een niet onbelangrijke verlaging van de
provinciale subsidie. Terwijl de rijkssubsidie over 1932 nog
ruim 5.000.beliep, bedroeg deze wegens een nieuwe
regeling over 1933 2.550.en over 1934 d; 2.800.
dat is dus ongeveer de helft van voorheen. De provinciale
subsidie liep terug van 4.900.tot 4.200.in 1933
en 3.900.in 1934, terwijl volgens de desbetreffende
regeling jaarlijks een zoodanige subsidie-vermindering zal
worden toegepast, dat na 10 jaar de subsidie tot de helft
van het vroegere bedrag zal zijn teruggebracht.
Door deze maatregelen werd de exploitatiemogelijkheid
van de inrichting uiteraard zeer ongunstig beïnvloed; de
jaren 1933 en 1934 leverden dan ook niet onaanzienlijke
tekorten op.
Bij het Bijk werden nog pogingen aangewend tot mildere
maatregelen, doch deze pogingen leden schipbreuk. Het
behoeft geen nadere toelichting, dat de voorgenomen ver-
hooging van de korting op de gemeenteüjke subsidie in het
licht van dezen nieuwen toestand moest worden bezien, en
dat ook het verzoek om financieelen steun voor een nieuwe
eetzaal daarbij niet buiten beschouwing kon bbjven.
Na ampele overweging van deze aangelegenheid zijn wij
tot de conclusie gekomen, dat er in de gegeven omstandig
heden aanleiding bestaat, om de korting op de subsidie op
15 te handhaven.
Het valt immers niet te ontkennen, dat door de rigoureuze
vermindering van de rijkssubsidie de financieele toestand der
vereeniging critiek is geworden. Yerhooging van de subsidie
korting ook door de gemeente, zou de bestaansmogelijkheid
van de inrichting nog meer bedreigen. Hierin ligt voor de
gemeente de grond om thans geen verdere korting op de
subsidie toe te passenniet dus, omdat de gemeente de lasten,
die het Bijk van zich afwentelt, maar zou moeten overnemen,
doch omdat zij de bestaansmogelijkheid van deze nuttige
instelling niet wenscht te helpen vernietigen. Dit standpunt
is in overeenstemming met de steeds tot nog toe gevolgde
gedragslijn, om de noodzakelijke bezuiniging zooveel en
zoolang als dit mogelijk is in beperking te vinden en alleen
in het uiterste geval in afschaffing. Het is ook deze over
weging, die ons ten slotte er toe heeft geleid, mede den
bijbouw van de tweede eetzaal door het verleenen van een
bijdrage in eens van 1.000.te bevorderen.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging:
a. het raadsbesluit van 25 Januari 1935, tot verhooging
van de korting op de subsidie aan de vereeniging „Her
stellingsoord de Leidsche Buitenschool" tot 25 in te
trekken, en de korting mitsdien te handhaven op 15 van
het maximum-bedrag van 10.000.
b. het genoemde voorstel-Groeneveld hiermede als afgedaan
te beschouwen
c. aan de genoemde vereeniging ten behoeve van de uit
breiding van hare inrichting te Katwijk door den bouw van
een tweede eetzaal een bijdrage in eens van ten hoogste
1.000.te verleenen, onder voorwaarde,
dat van het Bijk en van particulieren bijdragen worden
verkregen tot een gezamenlijk bedrag van ten minste
2.500.-—;
dat de bijdrage van de gemeente met inachtneming van
het gestelde maximum zal worden uitbetaald, voorzoover zij
in verband met de werkelijke bouwkosten en de van het Bijk
en particulieren verkregen bijdragen wordt vereischt;
dat het bouwplan de goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders behoeft;
dat het aantal ter beschikking te houden plaatsen voor
Leidsche kinderen wordt verhoogd van 35 tot 40.
d. door vaststelling van den overgelegden staat, model D
tot wijziging van de begrooting 1935 een bedrag van 2.000.
voor het sub a en c genoemde doel beschikbaar te stellen.
Op den post voor onvoorziene uitgaven, waarvan dit bedrag
kan worden afgeschreven, is nog 28.464.beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 134. Leiden, 28 Juni 1935.
Bij de behandeling van de ontwerp-begrooting voor 1935
(zie blz. 101 van de Handelingen) werd door Uwe Vergade
ring om praeadvies in onze handen gesteld een voorstel
van Uw mede-Lid, Mevrouw de Clerde Bruijn, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor punt 398 met 440.te ver-
hoogen".
Hierbij merkte de voorstelster op, dat men uit de toe
lichting van ons College op volgnummer 398 den indruk
zou kunnen krijgen, dat de werksters tot nu toe in de
groote vacantie 3 weken loon ontvingen zonder dat zij
daarvoor iets behoefden te doen, terwijl h. i. de situatie
aldus is, dat de werksters in de groote vacantie de scholen
extra schoonmaken en daarbij eigenlijk niet eens aan haar
uurloon komen.
Tot goed begrip der zaak vermelden wijdat het loon van
de werksters gedurende de zomervacantie, welke aan som
mige scholen 4, aan andere 6 weken duurt, niet alleen
volledig wordt uitbetaald, doch dat zij boven het normale
loon nog een bedrag ontvangen gelijkstaande met 3 weken
loon. Bij deze regelmg, welke van 1919 dateert, is ver
moedelijk uitgegaan van de gedachte, dat de groote schoon
maak in de zomervacantie een zoo veel tijd eischende
bezigheid is, dat enkel met doorbetaling van het gewone
loon niet kan worden volstaan. Herhaaldelijk is ons echter
uit mededeelingen van hoofden van scholen gebleken, dat
deze gedachte onjuist is en dat er geen aanleiding bestaat,
om de 3 weken extra-loon te bbjven uitkeeren. In een
dezer dagen voor de bespreking van deze aangelegenheid
gehouden bijeenkomst van hoofden van scholen bleken 14
hoofden van meening, dat uitkeering van het extra-loon
behoort te vervallen, terwijl 4 hoofden (onder welke 2
plaatsvervangende hoofden en één hoofd, dat nog slechts
sinds korten tijd hier in functie is) zich van stemming
meenden te moeten onthouden. Slechts 3 van de 21 hoofden
waren van meening, dat er aanleiding bestaat de regeling
onveranderd te handhaven.
Op grond van het vorenstaande bbjven wij van meening,
dat met uitkeering van het extra-loon moet worden ge
broken en geven wij U mitsdien in overweging het even-
genoemde voorstel van Mevrouw de Clerde Bruijn niet
aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 135. Leiden, 28 Juni 1935.
De door Uwe Vergadering met ingang van 1 September
1934 vastgestelde schoolgeldregelingen voor het gewoon lager-,
uitgebreid lager-, buitengewoon lager- en gymnasiaal en
middelbaar onderwijs werden slechts voor den tijd van één
jaar, derhalve tot 1 September 1935, goedgekeurd. Onge
twijfeld moet de goedkeuring voor zoo korten tijd worden
toegeschreven aan de omstandigheid, dat gelijk uit de
in de Leeskamer ter inzage gelegde missives bbjkt bij den
Minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, den
Minister van Binnenlandsche Zaken en /of Gedeputeerde
Staten tegen eenige bepalingen van de betrekkebjke school
geldverordeningen bezwaar bestaat. Mitsdien hebben wij
nagegaan of, en zoo ja, in hoever, aan de bezwaren kan
worden tegemoet gekomen.
Met betrekking tot de schoolgeldregelingen voor het
gewoon lager-, uitgebreid lager- en buitengewoon lager
onderwijs deelen wij het volgende mede.
Het bezwaar tegen het tweede lid van art. 4 van de ge
noemde verordeningen kan worden weggenomen door toe
voeging aan dit artikel van een nieuw 3e lid, luidende als
volgt