206
MAANDAG 8
JULI 1935.
Wijziging Reglement van Orde.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter zegt, dat het verschil zal zijn, dat hij dan om
11 uur een spreker in de rede moet vallen en de vergadering
moet sluiten, tenzij deze anders beslist, terwijl nu iedereen
den spreker, die op dat uur aan het woord is, zal laten uit
spreken en daarna een voorstel zal worden gedaan tot ver
daging van de vergadering.
De heer van Eek zegt, dat het niet de bedoeling is, dat de
Voorzitter met zijn horloge in de hand moet zitten en om
klokslag 11 uur den spreker het woord moet ontnemen.
De Voorzitter herinnert den heer van Eek aan de avondver
gaderingen bij de behandeling van de gemeentebegrooting.
De heer van Eek blijft het verkeerd vinden, dat de avond
vergaderingen na 11 uur worden voortgezet. Indien men
wenscht, dat de beraadslagingen goed gevolgd worden en
de leden niet vermoeid geraken, moet men de vergaderingen
om 11 uur sluiten.
De practijk zal wel meevallen, doch het is goed, dat de
Raad de bevoegdheid aan zich houdt.
De heer Beekenkamp betreurt het, dat de Voorzitter het
historische argument, waarover de heer van Eek en spreker
iets hebben gezegd, met een hand-omdraaien ter zijde heeft
gesteld, zeggende, dat als deze zaak aan dit College was voor
gelegd, ook het College de rechtskracht van art. 14, lid 2,
zou hebben ontkend. De leden zouden volgens deze opvatting
dus steeds ten onrechte een vergoeding voor het bijwonen
van de gehouden avondvergaderingen hebben ontvangen.
De Voorzitter merkt op, dat dit punt indertijd niet door
Gedeputeerde Staten geregeld was.
De heer Beekenkamp zegt, dat hierin juist het verschil
gelegen is. Gedeputeerde Staten hebben niet het recht,
zulks te regelen.
De invoeging van de woorden ,,voor zoover" is in 1931
niet speciaal in verband met de commissie- en afdeelings-
vergaderingen noodig geweest. Wanneer men toch de woorden
,,en voor zoover" laat vervallen, zegt art. 64 van de Gemeente
wet nog, dat de leden van den Raad, waar de Raad het
bepaalt, voor het bijwonen van raads- of commissie
vergaderingen een vergoeding kunnen genieten. De eenige
plaats, waar de Raad zulks bepaalt, is het Reglement van
Orde.
De Voorzitter zegt, dat ,,waar" beteekent: „in de gemeenten,
waar."
De heer Bcekenkamp zegt, dat men het woordje „waar"
topografisch moet opvatten, slaande op het Reglement van
Orde, maar ook kan opvatten in de beteekenis van „voor
zoover", en dan kan laten slaan op raads- en/of commissie
vergaderingen.
De Voorzitter zegt, dat de wetgever nooit getwijfeld heeft,
waar de Raad iets bepalen mag en waar niet.
De heer Beekenkamp zegt, dat het woord „voorzoover"
ook kan slaan op het aantal vergaderingen. Even goed als
de Raad kan bepalen, dat hij de commissievergaderingen
gehonoreerd wil zien, kan hij ook bepalen dat voor de avond
vergaderingen al of niet een aparte vergoeding gegeven
zal worden.
Wanneer juist was, dat aan Gedeputeerde Staten de be
voegdheid om het bedrag te bepalen alleen zou zijn toe
gekend wegens een mogelijk bestaande bescheidenheid bij
den Raad, dan begrijpt spreker niet waarom aan denzelfden
Raad wel de bevoegdheid is gegeven om vrijelijk te bepalen,
dat de commissievergaderingen ook gehonoreerd zullen
worden. In de redeneering van den Voorzitter moesten
Gedeputeerde Staten dan liever de geheele materie aan zich
trekken en den Raad eenvoudig uitschakelen. Is de Raad
niet bescheiden, dan krijgt men hetzelfde geval als in
Dordrecht, waar men, geprikkeld over de door Gedeputeerde
Staten aangebrachte bezuinigingen, en door de zeer wille
keurige wijze, waarop Gedeputeerde Staten het bedrag
hebben vastgesteld, besloten heeft om voortaan ook de
commissievergaderingen maar te gaan honoreeren. Inderdaad
is een zekere willekeur van Gedeputeerde Staten bij het
vaststellen van het presentiegeld niet weg te cijferen; in
verschillende plaatsen in Zuid-Holland, kleiner dan Leiden,
wordt een hooger presentiegeld gegeven dan hier. In ieder
geval is het wenschelijk, dat de Raad alsnog principieel
Wijziging Reglement van Orde.
(Beekenkamp c a.)
uitspreke, dat hij het recht heeft te bepalen, of de middag
en avondvergaderingen al of niet apart gehonoreerd zullen
worden. Materieel maakt het geen verschil, want spreker
zal gehoorzaam zich schikken naar wat Gedeputeerde Staten
bepalen ten aanzien van het bedrag.
De heer Vos is van oordeel, dat het amendement tot
wijziging van art. 14 aanbeveling verdienthij acht het beter
dit artikel te behouden met de toevoeging, die Gedeputeerde
Staten zelf daarin hebben gebracht.
Anders staat spreker echter tegenover het amendement
inzake den duur der vergaderingen; het is zijn ervaring,
dat men in reglementen niet al te veel moet regelen; dat
geeft altijd moeite en ongemak. Er behoort wat te worden
overgelaten aan het inzicht van den Voorzitter, van den
leider der vergadering; op dien grond geeft spreker in over
weging dat amendement af te wijzen.
De heer Manders kan zich volkomen vereenigen met
hetgeen door de beide leden van de commissie voor de huis
houdelijke verordeningen naar voren is gebracht; het zou
wel gunstig zijn om art. 14 te wijzigen in den geest als
door den heer van Eek voorgesteld en door de commissie
gewild.
Ook acht spreker het wel wenschelijk eenig richtsnoer
te hebben ten aanzien van den duur der vergaderingen.
Het is toch meermalen voorgekomen, dat men meende dat
een vergadering nog maar moest worden voortgezet. Bij
dergelijke gelegenheden gaat het steeds hard tegen hard
en krijgt men ten slotte iets zeer onaangenaams. De ver
gadering duurt dan niet tot 11 uur 's avonds, maar tot
3 uur 's morgens. Dit is beslist onjuist.
Ten slotte blijft de regeling overgelaten aan den Voorzitter.
De Voorzitter: Neen, aan den Raad!
De heer Manders meent, dat het ook voor den Voorzitter
gemakkelijker zal zijn, wanneer omtrent het sluitingsuur
van de vergadering iets meer in het Reglement van Orde
is bepaald en beveelt daarom het denkbeeld van den heer
van Eek bij den Raad aan.
Spreker sluit zich geheel aan bij de interpretatie, welke
de heer Beekenkamp van art. 64 der Gemeentewet heeft
gegeven.
In den eersten zin van het Ingekomen Stuk No. 125
wordt het besluit van Gedeputeerde Staten van 19 Februari
1935 aangehaald, waarbij de woorden „vergaderingen" en
„bijeenkomsten" naast elkaar gebruikt zijn, waardoor het
besluit voor spreker zeer onduideüjk is.
De Voorzitter merkt op, dat men het besluit moet lezen
in den zin, waarin het gemaakt is. Gedeputeerde Staten hebben
behalve wat het bedrag der vergoeding betreft, ten aanzien
van alle gemeenten in de provincie Zuid-Holland deze rege
ling getroffen. Het bedrag is voor de onderscheidene gemeente
verschillend en daaraan is waarschijnlijk de thans gekozen
redactie te wijten.
De heer Goslinga zegt, dat men slechts één vergoeding
ontvangt, indien men op denzelfden dag een raadsvergadering
en een commissievergadering bijwoont.
De heer Manders zegt, dat deze interpretatie niet juist kan
zijn, aangezien dan geen sprake meer is van „hetzelfde
college". Spreker staat hier dan ook voor een raadsel.
De Voorzitter zegt, dat de bepaling duidelijk genoeg is en
niemand eenigen twijfel heeft omtrent de vraag, hoe gehan
deld moet worden.
De heer Manders deelt mee, dat ook de Commissie voor
de Huishoudelijke Verordeningen deze moeilijkheid onder de
oogen heeft gezien, maar er niet uitgekomen is.
Het amendement van den heer van Eek (blz. 204), wordt
aangenomen met 25 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Groeneveld, Kooi-
stra, van Weizen, Koole, van der Reijden, Manders, van Es,
van Eek, Kuipers, Beekenkamp, Schoneveld, Vallentgoed,
Verweij, Tobé, mevrouw Braggaar, de heeren Lekkerkerker,
Eikerbout, van Tol, Schüller, Vos, Lombert, mevrouw de
Cler, de heeren Wilbrink en Bergers.