228 MAANDAG 8 JULI 1935. Interpellatie-Schoneveld in zake tewerkstelling van (Romijn e.a.) steuntrekkenden. zou zijn, den vorm te vinden voor een zoodanige regeling, omdat men dan kreeg de contra-prestatie en ieder weet hoe de raadsmeerderheid hier daarover denkt. De personen, die gevraagd hebben te mogen werken, zijn tenslotte niet ge registreerd en bij spreker ook niet genoteerd. Spreker weet wel, dat het meerendeels ook waren personen uit administra tieve betrekkingen (kantoorbedienden, enz.) en nu is het zeer moeilijk speciaal voor hen iets te vinden. Óp het oogenblik heeft spreker nog geen administratieve objecten, waaraan hij dergelijke personen te werk kan stellen; hetgeen bij gemeentediensten gebeurt, heeft voor het grootste gedeelte een zeker vertrouwelijk cachet; bij Maatschappelijk Hulp betoon, bij de Gemeentelijke Hulpbank, bij Sociale Zaken, waar in de administratie verwerkt worden de namen van allerlei personen, die in moeilijkheden verkeeren, wier namen geheim moeten blijven en ten aanzien van wie een zekere kieschheid moet worden betracht, kan men niet allerlei willekeurige personen aan de administratie laten meewerken, ook omdat zij misschien door onbekendheid daarmee die administratie zouden benadeelen of moeilijkheden zouden veroorzaken, door het maken van fouten. Dat mag spreker ook niet riskeeren. Daarom bergt de uitvoering van deze regeling meer moeilijkheden in zich dan oogenschijnlijk het geval is. Het zou zeer toevallig zijn, wanneer het door een werklooze gevraagde werk ook tegelijk aangeboden wordt. Bekendmaking in de stempellokalen lijkt practisch en afdoende, maar heeft niet veel resultaat, omdat men het individueel moet bezien. Intusschen, ophanging in de stempel lokalen zal zeker ook plaats vinden. Spreker betreurt een mentaliteit als die van den heer van Stralen, die tenslotte, zuiver als arbeidersvertegen woordiger, zegt: „de arbeider moet niet werken dan tegen het collectief contractloon." Uit een oogpunt van zuiver organisatiebelang moge dat misschien te verdedigen zijn, maar wanneer men hier spreekt in het algemeen belang, over menschen, die wel willen werken, voor wie men zoekt naar objecten om hen aan het werk te stellen, in het raam en iri overeenstemming met dat Raadsbesluit, dan moet men daarmee ook rekening houden. Voor hen, die op een bepaald moment maling hebben aan het contractloon, dat in hun of een andere branche bestaat, maar werken willen om hun kennis en routine te vergrooten en straks op de arbeidsmarkt te komen, niet met de mee- deeling, dat zij drie jaar lang hebben gestempeld, maar met de verklaring, dat zij werk hebben verricht en bewijzen kunnen overleggen, waaruit blijkt, hoe zij het hebben gedaan, is het van groote beteekenis. Spreker betreurt de mentaliteit van den heer van Stralen, die deze zaak uitsluitend ziet uit het oogpuntje van het collectieve contractloon en wien voorbijgaan de groote belangen, die er ook aan verbonden zijn. Intusschen hoopt spreker den Raad duidelijk te hebben gemaakt en anders wil hij wel de toezegging doen, dat aller minst op de steuntrekkenden eenige pressie wordt uitge oefend. De steuntrekkenden kunnen op het aanbod van de gemeente reageeren zooals zij zelf willen. De heer Schonevcld vraagt, of hij uit het antwoord van den Wethouder mag afleiden, dat geen aanschrijvingen meer zullen worden verzonden. De heer Romijn kan daarvoor niet instaan. De heer Schonevelil zegt, dat de Wethouder zelf heeft toe gegeven, dat door bekendmaking in de stempellokalen meer publiciteit aan het Raadsbesluit kan worden gegeven. Indien het op die wijze geschiedt, wordt de meest volledige vrijheid in acht genomen. Spreker gevoelt geen behoefté aan de indiening van een motie of een voorstel, maar zou gaarne de toezegging ont vangen, dat men in het vervolg de aanschrijvingen achterwege zal laten. De heer Romijn zegt, dat het bezwaarlijk is, dit te doen. De aanschrijvingen vinden niet massaal plaats. Men is niet van plan alle steuntrekkenden een voor een aan de Gemeen telijke Arbeidsbeurs te laten komen om over de zaak te spreken. Wanneer er echter een speciaal werkobject is, waarvan men kan zeggen, dat het valt binnen het raam van het Raadsbesluit, zal het wellicht gewenscht en verstandig blijken te zijn, eenigen personen te vragen aan de Gemeente lijke Arbeidsbeurs te komen om hun aandacht er op te vesti gen. Spreker meent dit verplicht te zijn aan de regeling van het Raadsbesluit. Er steekt geen kwaad in en kan heusch niet worden opgevat in den zin, waarin enkele sprekers het hebben opgevat, n.l. dat er pressie wordt uitgeoefend. Interpellalie-Sclioneveld in zake tewerkstelling van (Romijn e.a.) steuntrekkenden. Het tegendeel is waar. Wanneer een dergelijk werkobject er is, zal het ter kennis gebracht worden van hen, die naar het oordeel van den dienst er waarschijnlijk iets voor zullen gevoelen. Blijkt het laatste niet het geval te zijn, dan gaat het niet door. De Voorzitter vraagt, of de Wethouder tegenover den heer Schoneveld de verklaring wil afleggen, dat degenen, die op de vraag, of zij bereid zijn voor hun steunbedrag werk te verrichten, een weigerend antwoord hebben gegeven, er door den dienst van Sociale Zaken niet minder op aangekeken zullen worden. De heer Romijn legt met genoegen deze verklaring af. De heer Schoneveld neemt voorloopig genoegen met deze verklaring. De Raad kan altijd op deze zaak terugkomen. De Voorzitter verklaart vervolgens de interpellatie voor gesloten en vraagt, of thans een van de leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer van Eek zegt, dat eenigen tijd geleden de molen De Stier op afschuwelijke wijze verminkt is geworden en er nu nog één molen, De Valk, een sieraad van de gemeente, over is. Is het College bereid den Raad toe te zeggen, dat het den Raad er tijdig van in kennis zal stellen, indien de molen De Valk gevaar loopt, opdat de Raad maatregelen tot behoud van dien molen zal kunnen nemen? De Voorzitter is verheugd over de opmerking van den heer van Eek, omdat daaruit blijkt, dat deze even sympathiek staat tegenover den molen de Valk als spreker. Het betreft hier echter een moeilijke en precaire zaak, die nog in onderzoek is. De onderhandelingen zijn echter in vollen gang. Spreker hoopt, dat binnen niet al te langen tijd het hout van de wieken hersteld zal worden en de weder-inge- bruikstelling van den molen zal zijn verzekerd. De heer Wilbrink heeft dezer dagen een uitnoodiging ontvangen tot bijwoning van de huldiging van het Crisis comité in de Lakenhal, waarbij de opmerking werd gemaakt, dat het wenschelijk is, dat men in avondtoilet verschijnt. Spreker weet niet of die uitnoodiging uitgaat van het ge meentebestuur, immers, de aanneming van die uitnoodiging moet worden gezonden aan het Crisis-comité maar dan moet dit toch ook beseffen, dat het beleefd is, dat men, wanneer het als gastheer dien wensch uit, daaraan ook vol doet en anders zich niet ter plaatse vertoont. Dat brengt het burgerlijk fatsoen mee, maar anderzijds brengt het burger lijk fatsoen ook mee, dat men niet personen uitnoodigt en daarbij eischen stelt, terwijl men overtuigd is, dat een deel van die personen aan die eischen niet kan voldoen. Dit acht spreker zeer inconsequent en spreker had gehoopt, dat het College, dat deze uitnoodiging heeft verzonden, te hoog zou staan om de personen, die niet over deze kleeding beschikken, in moeilijkheden te brengen. Minder gesitueerden kunnen zich deze kleeding niet aanschaffen en kunnen toch evenveel waardeering en eerbied hebben voor het werk van het Crisis comité als degenen, die zich ruimer kunnen bewegen. Het spijt spreker evenwel, dat het College het hun practisch onmogelijk maakt aan die huldiging deel te nemen. Spreker beschikt niet over die kleeding; hij besteedt het geld liever voor sociale doeleinden en hij denkt er niet aan daarvoor een dergelijk kleedingstuk aan te schaffen, maar hij zou toch ook niet gebruik maken van een uitnoodiging, waarbij de wensch wordt uitgesproken, dat men in die kleeding komt, want dan zou hij het beneden zijn waardigheid achten, daaraan gevolg te geven. Het College brengt aldus de Raads leden in een zeer moeilijk parket en spreker had, waar deze zaak hier al eens meer besproken is, gehoopt dat het College zich daarvan vrij had gehouden. De heer Romijn zegt, dat de heer Wilbrink zich ten on rechte richt tot het Collegedit is uitgegaan van het Crisis comité. Deze wenschelijkheid is niet door het College uit gesproken, maar toen door het gemeentebestuur aan het Crisis-comité deze ontvangst werd aangeboden, meende spreker als Voorzitter van het Crisis-comité dit te moeten accepteeren, wetende dat dit een moeilijk punt was en wellicht een pijnlijke situatie, ook voor spreker persoonlijk, in dezen zou geven. Om deze zaak verder behoorlijk te doen verloopen, omdat spreker ook wist, dat aan het Crisis-comité zeer stellig zou worden gevraagd, welke kleeding men moest aantrekken, heeft spreker als voorzitter van het Crisis-comité bij die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 28