MAANDAG 8 JULI 1935.
227
Interpellatic-Schoneveld in zake tewerkstelling van
(Schoneveld c.asteuntrekkenden.
De heer Schoneveld spreekt niet over den Wethouder,
maar over de uitvoering van een raadsbesluitden persoon
van den Wethouder kan men er buiten laten.
Zij, die geweigerd hebben, zijn niet zoo minderwaardig,
dat zij zich op het standpunt stellen, liever in het geheel
geen arbeid te willen verrichten. Onder hen zijn personen,
die in dienst van de gemeente gewerkt hebben voor 19.
of 20.per week en dus niet arbeidsschuw genoemd
kunnen worden.
Spreker verzoekt het College bij de verdere uitvoering
van het raadsbesluit geen aanschrijvingen meer tot de
steuntrekkenden te richten, maar in de Gem. Arbeidsbeurs
een kennisgeving op te hangen.
Is het groote aantal personen, dat zich indertijd heeft
aangemeld voor het werken voor het steunbedrag plus een
toeslag, nu reeds uitgeput
Spreker heeft uit de verdediging van het voorstel door
den Wethouder, die daarbij geen cijfers heeft genoemd,
den indruk gekregen, dat het 100 a 200 personen waren
en vindt het daarom zoo frappant, dat men tot den
maatregel van de aanschrijvingen zijn toevlucht heeft
moeten nemen.
Spreker wil de toepassing van het besluit niet tegen
werken, maar wil ook voor de steuntrekkenden zooveel
mogelijk de vrijheid handhaven om zelf te bepalen, of zij
van het aanbod der gemeente gebruik zullen maken.
Ben electricien, die bereid was voor het steunbedrag te
werken en bij de Gemeentelijke Arbeidsbeurs ingeschreven
stond, heeft aan spreker medegedeeld, dat men hem had
gezegd, dat hij bij de Lichtfabrieken te werk zou worden
gesteld. Naar de juistheid van deze mededeeling heeft
spreker niet geïnformeerd, omdat hij zijn vragen reeds
schriftelijk aan het College had medegedeeld en hij ver
wachtte, dat de Baad naar aanleiding daarvan zoo volledig
mogelijk zou worden ingelicht.
De heer Wilmer heeft indertijd zijn stem gegeven aan
het voorstel, dat op initiatief van den heer Bomijn is
gedaan, omdat spreker het een sympathiek voorstel vond.
Het hield echter in, dat degene, die vrijwillig zou wenschen
voor het steunbedrag, vermeerderd met een gering bedrag,
te werken, daartoe in de gelegenheid zou worden gesteld,
maar de Baad heeft besloten dat het geheel en al vrijwillig
zou blijven en nu moet spreker toch den heer Schoneveld
toegeven dat in de practijk dat vrijwillige niet geheel en
al tot zijn recht is gekomen. De Wethouder heeft gezegd,
dat een tiental menschen werk geweigerd hebben, liever
leegloopen en stempelen dan werk aanvaarden, maar op
dat tiental menschen wordt daardoor een zeker odium
gelegd van werkschuwheid en dat is toch de bedoeling van
den Baad niet geweest. Men moet zelfs allen schijn van
dwang dat is eenmaal in strijd met het genomen Baads-
besluit vermijden en dat is bij den gevolgden gang van
zaken niet geheel het geval geweest.
De heer van Stralen onderschrijft hetgeen de heer
Schoneveld daarover gezegd heeft. Bij de behandeling van
het voorstel Ing. Stuk No. 40 en in de desbetreffende
commissie is dit verdedigd met de opmerking, dat er zoo-
velen waren, die zich geregeld kwamen aanmelden bij de
verschillende diensten om toch alsjeblieft te mogen werken,
al was het dan voor het steunbedrag. Tenslotte is dat
voorstel aangenomen met dien verstande, dat dit zich zou
bepalen tot die personen, die dit werk dan zoo graag zou
den doen voor dien steun, maar nu blijkt in de practijk
dat dit toch wel geheel anders is dan den Baad werd
voorgedragen; nu blijkt dat men niet beschikt overnamen
van personen, die dan zoo graag voor den steun willen
werken; dit werd destijds beweerd en dit wordt gelogen
straft door het feit, dat nu Sociale Zaken begonnen is,
maar luk-raak personen aan te schrijven en uit te noodi-
gen op het bureau te komen om hun te vragen of zij
bereid waren te werken voor hun steun, verhoogd met een
toeslag. Dit is in strijd met de bedoeling van het raadsbe
sluit. Inderdaad, dit werken voor steun is vrijwillig en als
men bedankt wordt er bij gezegd: je bent vrij het te
weigeren, maar er zit toch een schijn van dwang of drang
wel achter; althans, de betrokken persoon raakt daarvan
allicht onder den indruk, zooals ook gebleken is, en dat
acht spreker zeer verkeerd. Ook heeft spreker bezwaar, dat
men blijkbaar toch bedoelt door de personen, die zich
daarvoor beschikbaar zouden stellen, allerlei soort vakwerk
te laten verrichten. Het is spreker opgevallen dat er bij de
uitgenoodigde personen veel vakmenschen zijn (metselaars,
timmerlieden, electriciens). Voor los werk in plantsoenen
had men ongeschoolde arbeiders kunnen uitnoodigen. Het
Interpellatie-Schonevehl in zake tewerkstelling van
(van Stralen e.a.) steuntrekkenden.
is dus wel degelijk de bedoeling, bepaald vakwerk te doen
uitvoeren door die personen tegen het steunbedrag, en
daartegen blijft spreker bezwaar maken.
Spreker geeft toe, dat hij hier altijd zegt: geeft den
menschen werk, dat is moreel beter dan leegloopen, maar
men kan niet beweren, dat hij daarbij bedoeld heeft: geef
dien menschen werk voor welk loon dan ook. Spreker
heeft altijd op den voorgrond gesteld, dat de werkloozen
graag werken willen, maar dat zij ook door dat werken
een hooger inkomen voor hun gezin moeten kunnen ver
dienen. Spreker is het echter in het geheel niet met den
Wethouder eens, dat hij er voor zou moeten opkomen, om
hen te doen werken alleen voor het steunbedrag.
Spreker acht het integendeel verderfelijk en geeft den
arbeiders, die het weigeren, groot gelijk, niet alleen omdat
zij anders toch niet in staat zouden zijn, den toestand van
hun gezinnen te verbeteren, maar ook omdat zij anders
groote gevaren voor de loonen van de andere arbeiders
zouden scheppen.
De cijfers, die de Wethouder heeft genoemd, kloppen niet
met de gegevens, die spreker, naar hij meent ook van
officieele zijde, heeft gekregen omtrent de aantallen uit
genoodigde arbeiders, volgens welke gegevens 22 arbeiders
zouden zijn uitgenoodigd, van wie slechts 2 zich voor het
werken tegen het steunbedrag bereid hebben verklaard,
terwijl de overige 20 direct daarvoor hebben bedankt, toen
zij wisten, waarom het in dezen ging. Spreker hoort met
eenige verwondering de cijfers, die de Wethouder ge
noemd heeft.
Het doen van aanschrijvingen is in strijd met de bedoeling
van het Baadsbesluit. Spreker kan zich er mede vereenigen,
wanneer aan dit besluit meer bekendheid wordt gegeven,
maar laat men het dan doen op de wijze, die door den
heer Schoneveld is aangegeven. Spreker geeft het College
dan ook in overweging het zenden van uitnoodigingen te
staken, voor zoover het nog niet gedaan is.
De heer Schiiller zegt, dat de juistheid van zijn inter
ruptie gebleken is uit de verklaring van den heer Schoneveld,
dat deze werkloozen kende, die geweigerd hebben op het
aanbod van de gemeente in te gaan, terwijl hij wist, dat
het werklustige, ijverige personen zijn. De uitdrukking van
den Wethouder, dat zulke menschen liever stempelen en
leegloopen, is daarmede weerlegd. Ben dergelijke uitlating
van een persoon, die een openbaar ambt bekleedt en aan
gewezen is om de belangen van de werkloozen in de ge
meente Leiden zooveel als in zijn vermogen ligt te behartigen,
is absoluut niet op haar plaats. Daarmede heeft de Wet
houder gedemonstreerd, dat ook hij niet op zijn plaats is.
De heer Wilbrink zegt, dat in de commissie, waarin het
voorstel destijds is behandeld, de mededeeling is gedaan,
dat verschillende personen graag voor het bedrag van hun
steun willen werken, omdat zij dan arbeid hebben. De
toeloop van deze personen is niet zoo groot geweest. Men
heeft echter nog niet gezegd, waardoor de toeloop niet zoo
groot was.
Spreker zegt niet, dat zij, die niet voor het steunbedrag
plus een kleinen toeslag willen werken, liever stempelen.
Men moet echter niet vergeten de moeilijkheden, die er
aan verbonden zijn en ook niet, dat de arbeiders door
hetgeen de heer van Stralen heeft gezegd, n.l. door de
vrees voor de loondrukkende invloeden, kopschuw zijn
geworden en nu vreezen, dat zij door hun collega's zullen
worden aangezien als degenen, die het werk eigenlijk ter
hand nemen voor een loon, dat feitelijk geen loon is, omdat
het gelijk is aan het steunbedrag, dat zij anders zouden
krijgen. Degenen, die zich aanvankelijk bereid hadden
verklaard te werken voor het steunbedrag en thans daartoe
nog bereid zijn, blijven daarom nu ter zijde staan en geven
zich voor dezen arbeid niet op. Dit wil nog in het geheel
niet zeggen, dat die menschen arbeidsschuw zijn en dat er
eigenlijk niet veel meer zijn, die zouden willen werken
voor dien steun, dan zich aangemeld hebben, maar de ver
houdingen, waaronder de arbeiders leven, maken het moeilijk
zich te uiten zooals zij dat persoonlijk wel zouden wenschen.
De heer Bomijn zegt, dat niet in den vorm als door den
heer van Stralen medegedeeld is, in de subcommissie voor
de steunverleening, gezegd is, dat herhaaldelijk aan de ge
meente gevraagd is een dergelijke regeling te maken. Wel is
herhaaldelijk gevraagd aan de gemeentelaat ons dan werken
voor den steun, maar die regeling was er niet; er was ook
geen vooruitzicht, dat die regeling komen zou, omdat de
animo bij de gemeente om die regeling te maken ook niet
groot was; er werd destijds aan getwijfeld of het mogelijk