226
MAANDAG 8 JULI 1935.
Verordeningen Gymnasium, II.B.S. en H. II.S. voor
(Groeneveld e.a.) Meisjes; e.a.
Beraadslaging over artikel II.
De heer Groeneveld heeft bezwaar tegen het voorgestelde
artikel 25a, op dezelfde gronden als tegen art. 21a sub 3 van
de verordening sub A, doch zal geen stemming over dit
artikel vragen.
Artikel II wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde de interpellatie van
den heer Schoneveld inzake de tewerkstelling van steun-
trekkenden.
De heer Schoneveld zegt, dat bij de behandeling van het
voorstel, vervat in Ingekomen Stuk No. 40 op 25 Februari
1935 vooral bij de verdediging er van door den Wethouder
van Sociale Zaken op den voorgrond is gesteld, dat de steun-
trekkenden volkomen vrij werden gelaten, of zij al dan
niet van de mogelijkheid, in dat voorstel neergelegd, gebruik
wenschten te maken. Nu meent spreker, dat hoewel hier
niet direct een dwang wordt uitgeoefend, er toch een zachte
drang is om de menschen in de gelegenheid te stellen voor
den steun te werken. Dit heeft spreker te meer bevreemd,
omdat in het voorstel van het College stond vermeld, dat
er zooveel aanvragen bij verschillende diensten waren in
gekomen en dat werkelijk de totstandkoming van dat voor
stel zou zijn ook in het belang van de menschen zelf.
Indien het een belangrijk aantal was, behoefde de dienst
van Sociale Zaken de werkloozen niet aan te schrijven en
hun niet op het bureau te vragen, of zij bereid zijn van deze
gelegenheid gebruik te maken; het groote aantal zou dan
voldoende zijn geweest, om het besluit van den Baad tot
zijn recht te doen komen.
Het is volstrekt niet sprekers bedoeling, de uitvoering
van het Baadsbesluit tegen te werken; hij wenscht alleen,
dat de gedachte, die aan het voorstel ten grondslag heeft
gelegen, zuiver wordt gehouden.
Volgens de inlichtingen, welke spreker heeft ontvangen,
heeft men den betrokkenen medegedeeld, dat zij zouden
worden ingedeeld bij den Plantsoendienst of bij de Stede
lijke Lichtfabrieken. Het eerste zou spreker nog min of meer
kunnen accepteeren, maar het laatste heeft hem gefrappeerd.
Het is niet geheel en al in overeenstemming met de ge
dachte, die aan het voorstel ten grondslag heeft gelegen,
wanneer men werkloozen voor het bedrag van hun steun
geld, vermeerderd met een toeslag, te werk stelt bij een
bedrijf, dat in het afgeloopen jaar nog een winst van
1.000.000.heeft gemaakt.
In verband met het een en ander stelt spreker de volgende
vragen
1. Is door of namens het College van Burgemeester en
Wethouders aan den Directeur van den Gemeentelijken
Dienst voor Sociale Zaken opdracht gegeven, verschillende
steuntrekkende georganiseerde arbeiders aan te schrijven
om zich op een speciaal aangewezen uur te vervoegen bij
de Gemeentelijke Arbeidsbeurs, waar aan hen dan gevraagd
wordt namens den Directeur, of zij bereid zijn te arbeiden
voor het steunbedrag plus een zekeren toeslag?
2. Indien bovenstaande vraag bevestigend wordt be
antwoord, is deze wijze van handelen dan in overeenstemming
met het besluit door den gemeenteraad genomen in zijn
vergadering van 25 Februari 1935, waarin uitdrukkelijk
vermeld staat, dat de steuntrekkende arbeiders volkomen
vrij worden gelaten?
3. Zijn Burgemeester en Wethouders bereid aan den
gemeenteraad mede te deelen of reeds uitvoering is gegeven
aan het besluit van den Baad van 25 Februari j.l.zoo ja,
welke werken zijn uitgevoerd, hoeveel arbeiders daaraan
hebben gewerkt en welk bedrag aan toeslag op den steun is
verstrekt geworden.
De heer Romijn zegt, in antwoord op de eerste vraag
van den heer Schoneveld, dat inderdaad steuntrekkenden
zijn aangeschreven om zich op een bepaald uur te vervoegen
bij de Gemeentelijke Arbeidsbeurs.
De tweede vraag beantwoordt het College volmaakt be
vestigend. Het raadsbesluit van 25 Februari 1935 geniet
nog zeer weinig bekendheid bij de werkloozen. Het is spreker
tot zijn groote teleurstelling opgevallen, dat terwijl werk
loozen in het algemeen, althans georganiseerde werkloozen,
zeer spoedig precies op de hoogte zijn met allerlei voor
schriften en maatregelen op het gebied van de steunver-
leening, omtrent dit besluit bij de georganiseerde werk-
Interpclatie-Schonevchl in zake tervverkstelling va i
(Romijn e.a.) steuntrekkenden.
loozen in het algemeen een volkomen onbekendheid bestaat.
Spreker verheugt er zich over, dat door middel van deze
interpellatie het raadsbesluit ruimere bekendheid zal ver
krijgen. Spreker zou ook bij de leden van den Baad, die
vertegenwoordigers van organisaties zijn, er nog eens op
willen aandringen, meer bekendheid aan dit raadsbesluit te
geven. De heer van Stralen zegt nu,,dat kunt U net nagaan".
Dat is dan bevordering van de belangen der werkloozen.
Men hoort elk oogenblik van den heer van Stralen: „die
menschen moeten maar leegloopen; dat demoraliseerende,
vernietigende beseft gij niet, College". Nu is er gelegenheid
dat demoraliseerende niet meer te ondergaannu wordt aan
de organisaties gevraagd dit aan haar leden mee te deelen
en dan zegt de heer van Stralen: „dat kan je net denken".
Spreker laat aan den Baad verder over te beoordeelen, welke
conclusie daaruit moet worden getrokken. Deze zaak is
volkomen in overeenstemming met het raadsbesluit, omdat
den arbeiders inderdaad volkomen vrijheid wordt gelaten:
van de 42 personen, die opgenomen zijn, hebben 19 zich
zonder eenig voorbehoud beschikbaar gesteld, 13 voor
waardelijk, onder verschillende reserves, 10 personen hebben
eenvoudig geweigerd en de voorkeur gegeven aan stempelen
en ledig loopen, in plaats van de gelegenheid aan te grijpen
om hier te kunnen werken.
Op vraag 3 antwoordt spreker, dat practisch eigenlijk
nog geen uitvoering aan dat besluit is gegeven. Dit dateert
van Februari 1935, maar het heeft geruimen tijd geduurd,
voordat de toestemming van het Departement kwam op
deze regeling; voorts is ook nog overlegd, hoe men deze
regeling ter kennis van de betrokken personen zou brengen.
Bovendien gingen allerlei andere werkzaamheden voor;
daarom is eigenlijk nog geen werk van deze regeling gemaakt.
Intusschen zijn op het oogenblik volgens deze regeling 2
personen te werk gesteld, van wie de een op zijn steun van
f 12.80 een toeslag krijgt van 2.20 en de ander, op zijn
steun van 12.50, een toeslag van 2.50. Dit waren echter
2 gevallen, die direct in orde konden komen, terwijl sommigen,
ook in hun speciale branche werk vragen, terwijl spreker
van de gemeente nog geen aanbod heeft in dat speciale vak.
Omgekeerd is ook wel door gemeentediensten opgegeven,
dat er werk in aanmerking zou kunnen komen, maar had
spreker geen aanvragen voor dat werk. Het is een quaestie
van passen en meten. Omdat het vrijwillig is, moet spreker
een zeker contact brengen tusschen den dienst en de be
trokkenen; waar dit een nieuwe regeling is, is daarmee
eenige tijd gemoeid.
Spreker is overigens niets bekend, van werk op de Licht
fabrieken. Wat spreker van het werk weet, valt nog niet
onder de Lichtfabrieken. Op de vraag inzake het werk op
de Lichtfabrieken moet spreker het antwoord schuldig
blijven; dat zal hij nader nagaan.
De heer Schoneveld verbaast zich eenigszins over het
bevestigend antwoord op zijn eerste vraag. Spreker begrijpt,
dat het raadsbesluit moet worden uitgevoerd en daartegen
bestaan ook geen bezwaren, maar daarbij had de schijn
van eenigen aandrang vermeden moeten worden en men had
kunnen voorkomen, dat die schijn gewekt werd.
De Wethouder verheugt er zich over, dat door deze inter
pellatie meer bekendheid aan het raadsbesluit zal worden
gegeven, maar indertijd heeft het College en in het bijzonder
de Wethouder van Sociale Zaken het voorstel met enthou
siasme en kracht verdedigd. Om meer bekendheid aan het
besluit te geven, had men het eenvoudig in de stempel
lokalen van de Gemeentelijke Arbeidsbeurs kunnen mede-
deelen of men had een circulaire kunnen ophangen, waarin
den steuntrekkenden werd medegedeeld, dat zij zich in ver
band met het besluit van den Baad, zich bij de Gemeentelijke
Arbeidsbeurs konden aanmelden. Spreker kan zich niet
ontworstelen aan de gedachte, dat thans eenige aandrang
wordt uitgeoefend, wat spreker niet juist acht. Het raads
besluit moet aldus worden uitgevoerd, dat ieder volkomen
vrijwillig zich voor het werk aanmeldt. Op degenen, die
weigeren, wordt ten onrechte het odium gelegd, dat zij
liever willen blijven wandelen en stempelen, gelijk de Wet
houder zei. Spreker kent personen, die geweigerd hebben
en zou zich wel wachten te zeggen, dat zij liever wandelen
en stempelen, want zij zijn bijzonder werklustig en ijverig.
Toch kan het ook voor dergelijke menschen de vraag zijn,
of zij van het aanbod van de gemeente zullen gebruik maken.
De heer Sehüller merkt op, dat de Wethouder veel te ver
van de werkloozen afstaat.
De heer Romijn spreekt voldoende met hen tijdens zijn
spreekuur.