222 MAANDAG 8 JULI 1935. Verordeningen Gymnasium. H.B.S. en H.B.S. voor (Groeneveld e.a.) Meisjes. koers ingeslagenimmers, het College is van oordeel, dat tegen den grooten en vaak niet gemotiveerden drang van leerlingen naar Gymnasium en H. B. S. noodzakelijk een rem dient te worden aangelegd. Spreker is het niet met het College eens, dat die drang ongemotiveerd isde motieven liggen voor het grijpen. De ouders weten tegenwoordig met hun kinderen geen raadhet is vrijwel onmogelijk voor hen een betrekking machtig te worden; wanneer er nog eens een betrekking be schikbaar komt, dan worden aan deze jeugdige personen zeer hooge eischen gesteldde ouders weten dus niet beter te doen dan hun kinderen te laten schoolgaan, zoodat zij wanneer zij mededingen de noodige kennis hebben opgedaan en sterk staan in den strijd om het bestaan. Daarom worden deze scholen tegenwoordig zeer druk bezocht. Spreker ziet nog niet in, dat de ouders daaraan verkeerd doen, want wanneer zij de kinderen niet laten schoolgaan, wat moeten zij dan met hen doen? Is het dan beter, dat de kinderen maar loopen te straatslijpen? Spreker vraagt echter nadrukkelijk, wat volgens de voor stelling van den Wethouder met deze kinderen moet gebeuren. Het voorstel, dat strekt tot het zooveel mogelijk voorkomen van parallelklassen, is een bezuinigingsvoorstel, al wordt het niet met zooveel woorden in de toelichting gezegd. Niemand weet echter, of er inderdaad een bezuiniging mee zal worden verkregen; het is een doodgewone loterij. Het is zeer goed mogelijk, dat voor kinderen, die men niet van de school kan weren, ook niet bij toepassing van de thans voorgestelde, verordening, een parallelklasse gevormd moet worden en dan is een behoorlijke bezetting daarvan een voordeel voor de gemeente door de grootere ontvangst aan schoolgeld. Het is bij het indienen van een bezuinigingsvoorstel gebrui kelijk, dat het College mededeelt, op welk bedrag de bezuini ging wordt begroot. Het is verstandig van den Wethouder, zich aan een raming in dit geval niet te wagen, want het is zeer goed mogelijk, dat dit voorstel in plaats van bezuiniging vermeerdering van uitgaven zal brengen, althans vermin dering van inkomsten, wat op hetzelfde neerkomt. Kan de Wethouder den Baad garandeeren, dat het voorstel een bezuiniging voor de gemeente zal opleveren? De heer van Weizen zegt, dat men bij dit voorstel wordt geplaatst voor een van de onoplosbare problemen, die in de laatste jaren meer en meer ontstaan. Met den heer Vos is spreker van meening, dat een van de belangrijkste argu menten, die tegen het voorstel kunnen worden aangevoerd, is, dat maatregelen als de voorgestelde op den duur zullen kunnen leiden tot een daling van het algemeen cultureele peil van het Nederlandsche volk. Spreker kan zich niet onttrekken aan den indruk, dat gestreefd wordt naar een selectie van de leerlingen, die het Gymnasium en de H.B.S. bezoeken. Op de vraag, wat er zal moeten geschieden met de leer lingen, die niet voldoen aan de eischen, welke door het college van curatoren worden gesteld, kan het antwoord niet anders luiden dan dat zij öf niet naar school zullen gaan öf een school moeten bezoeken, waar ander onderwijs wordt gegeven. Dit zal zeer zeker tot funeste gevolgen voor het geheele volksonderwijs kunnen leiden, want toegevende, dat het tot op zekere hoogte gewenscht kan zijn een bepaalde selectie toe te passen, gelooft spreker, dat dezelfde argumenten, welke het College nu met betrekking tot de bezuiniging op het onderwijs aanvoert, straks zullen worden aangevoerd, wanneer andere scholen overbevolkt geraken: ook bij de scholen voor U.L.O. zal op dezelfde manier gepleit worden voor de afvloeiing van leerlingen, die naar het oordeel van bepaalde onderwijskrachten niet in staat zijn het daar ge geven onderwijs te volgen. Wel is waar oefent de Leerplichtwet een remmende werking uit, maar met de aanneming van dit voorstel schept men een precedent, dat voor het toe komstige onderwijs het allergrootste nadeel kan zijn. De heer Wilmer kan zich in groote trekken vereenigen met het betoog van den heer Vos, die zijn bestrijding gericht heeft op artikel 11, zooals het geredigeerd was, toen het in de Commissie voor het Onderwijs in behandeling kwam en de woorden ,,na ingewonnen advies van het betrokken hoofd der school voor lager onderwijs" er niet in opgenomen waren. Het gaat hierbij uitsluitend over de toelating tot het Gym nasium; met betrekking tot de toelating tot de H.B.S. kan de Baad een dergelijke bepaling niet vaststellen. Het mag practisch uitgesloten worden geacht, dat het College van Curatoren een candidaat, die een goed examen heeft afgelegd, den toegang tot het Gymnasium weigert, waxmeer het niet is overeenkomstig het advies van het be trokken schoolhoofd en wanneer het betrokken schoolhoofd, Verordeningen Gymnasium, H.B.S. en II.B.S. voor (Wilmer e.a.) Meisjes. waarvan verondersteld mag worden, dat het den leerling kent en zijn oordeel zal fundeeren op het werkelijke belang van den leerling, wanneer dit schoolhoofd Curatoren adviseert, dien leerling niet toe te laten tot het Gymnasium, dan ziet spreker niet in, dat dat eenig bezwaar kan opleveren. Men mag volstrekt niet a priori aannemen, dat het in het belang van een leerling is om eenige jaren het Gymnasium te volgen om dan tot de conclusie te komen, dat hij het eindexamen niet kan halen en om dan een geheel andere levensrichting te moeten inslaan. In de meeste gevallen zal het integendeel veel meer in het belang van den leerling en ook van de maat schappij zijn, dat hij direct na het verlaten van de school zijn ontwikkeling richt op wat hij tenslotte in de maat schappij wil bereiken. Spreker is het met den heer Vos eens, dat dit artikel natuur lijk zeer voorzichtig gehanteerd moet worden en spreker veronderstelt ook, dat Curatoren nooit van een advies van het betrokken schoolhoofd zullen afwijken, maar er is toch niets tegen, dat men het betrokken schoolhoofd gelegenheid geeft in het belang van den leerling spreker kan zich niet voorstellen, dat hij anders dan in het belang van den leerling zal handelen te adviseeren, dat hoewel de leerling het toelatingsexamen goed afgelegd heeft, voor hem toch vaststaat, dat die leerling het onderwijs niet met vrucht zal kunnen volgen en dat bij hem en bij zijn ouders daardoor verwachtingen zouden worden gewekt, die tenslotte niet bevredigd zullen worden. Bij voorzichtige hanteering kan het niet anders strekken dan in het belang van den betrokkene en wanneer in de practijk van dit artikel van misbruik zou blijken, dan is de Baad er altijd nog om het weer in te trekken. Spreker sluit zich aan bij de bezwaren van den heer Vos tegen art. 21a van de verordening sub a en art. 25a van de verordening sub b. Wanneer die verwijdering van school in het belang van den leerling zelf is, zullen de ouders zelf wel zoo verstandig zijn dit te doen, maar wanneer de ouders bij verhuizing er toch prijs op stellen, dat hun kind hier bhjft, dan zullen zij daarvoor werkelijk zeer ernstige motieven hebben en dan moet men hen niet dwingen om die leerlingen naar een Gymnasium of H.B.S. in een andere gemeente te verplaatsen, hetgeen voor hen met groot nadeel gepaard kan gaan. De heer de Beedc sluit zich aan bij de heeren Vos en Wilmer. Bij geen enkelen tak van onderwijs is beperking van het aantal leerlingen zoozeer noodzakeüjk als juist bij Gymnasium en H.B.S., juist in het belang van de leerlingen zelf, waarbij op het oogenblik nog komt het belang van de open bare kassen. Bij Gymnasium en H.B.S. is het verloop van de leerlingen in de verschillende klassen groot; slechts een betrekkelijk gering percentage van de kinderen, die toe gelaten worden tot die instellingen, bereiken het eindexamen zelfs mislukken velen van hen, die van een Gymnasium of H.B.S. naar de universiteit gaan, dit alles ten koste van de openbare kassen en ten nadeele van hen, wie het betreft, omdat zij daardoor veel later of in het geheel niet op hun bestemming komen. Spreker geeft toe: de ouders verlangen dat onderwijs voor hun kinderen, maar dat is geen maatstaf, want vele ouders zien in hun uil een valk; juist dan dreigt het gevaar, dat men de kinderen wil opstuwen, zelfs als van alle kanten daartegen gewaarschuwd wordt, omdat zij daarvoor niet deugen. Als de ouders niet zoo verstandig zijn, is het goed dat menschen, die daarvan verstand hebben, en toezicht op het onderwijs uitoefenen, die rem aanleggen. Het gaat niet aan die kinderen met een zekere lichtvaardig heid een richting uit te sturen, waar zij niet thuis hooren, en daarom vereenigt spreker zich volkomen met de poging om daarin eenige beperking te bréngen. Natuurlijk moet die maatregel met zeer groote voorzichtigheid toegepast worden, maar hij is noodzakelijk, en daarom kan spreker zich er ook mee vereenigen. Echter heeft spreker bezwaar tegen art. 11 van de ver ordening sub a en tegen art. 25a van de verordening sub b. Daardoor ontstaan gevaren voor kinderen, die wel geschikt zijn voor het onderwijs en reeds een bepaald aantal klassen doorloopen hebben. Deze maatregel gaat te ver; daarin wil spreker gaarne een beperking aangebracht zien omdat men, wanneer men eenmaal een leerling op een onderwijsinstelling aangenomen heeft, dan ook, tenzij de omstandigheden zeer dringend zijn, de verplichting moet nakomen om hem te behouden tot het einde, mits hij op regelmatige wijze eind examen doet. De heer Tepc antwoordt den heer Groeneveld, dat voorzoo ver hier een nieuwe koers wordt ingeslagen, dit alleen een gevolg is van het feit, dat de oude koers niet deugde. Het is echter volkomen onjuist, bij dit voorstel te spreken van een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 22