MAANDAG 8 JULI 1935.
219
Poli tic-Brandweer; aanstelling 3 hoofdagenten.
(Schiiller e.a.)
op wit zien, waarom uit het bestaande brandweercorps
geen personen daarvoor kunnen worden gekozen. Het is
zeer goed, dat deze persoonlijke meening van den Voorzitter
juist is, maar de Eaad zou wel eens rustig dit rapport van
den nieuwen inspecteur willen bezien en dan is het in het
belang van de gemeente, ook eens te zien, of deze personen
niet kunnen worden genomen uit het eigen personeel. Het
aan deze 2 personen uit te keeren wachtgeld beteekent toch
een extra-uitgave voor de gemeente. De Voorzitter zegt
nu wel, dat het toch een bezuiniging is, maar de bezuiniging
zou nog grooter zijn, als die personen niet op wachtgeld
gesteld werden. Zijn toezegging, om eventueel overcompleet
personeel niet op wachtgeld te stellen, maar in andere takken
van gemeentedienst werkzaam te stellen, heeft het College
totnogtoe niet nagekomen; vandaar sprekers voorstel om
nog eens nader te overleggen met den inspecteur en om den
Eaad kennis te doen nemen van diens meening, wat met die
2 personen zal moeten gebeuren en om welke redenen het
tegenwoordige personeel niet in aanmerking zou kunnen
komen voor benoeming tot hoofdagent.
De Voorzitter zegt, dat de beoordeeling van de geschiktheid
voor benoeming tot hoofdagent toch altijd moet blijven bij
de leiding van het corps en van den chef; dat kan de Eaad
nooit beoordeelendat gebeurt nooit, tenzij bij benoemingen,
die aan den Eaad staan, maar anders worden dergelijke
zaken in den Eaad niet beoordeeld.
De heer Manders zou gaarne willen, dat deze zaak niet
uitgesteld behoefde te worden en zou ook gaarne verschoond
blijven van de rapporten, die de heer Schüller wil; de Eaad
heeft toch al zooveel rapporten hierover en men zou dan
nog krijgen een beoordeeling, van personen, waarop geen
enkel Eaadslid nader zou kunnen ingaan. Het gaat er om,
emplooi te vinden voor 2 brandwachts, die anders toch
gedurende eenige jaren 70 van hun salaris krijgen als
wachtgeld; daarmee behoeven zij dus slechts 30 van
hun salaris te verdienen en dat is toch een kleinigheid.
De Voorzitter zou het hun met genoegen geven, indien
zooiets voor hen te vinden is, maar kan niet zeggen: zij
zullen morgen aangesteld worden.
De heer Manders is tevreden, wanneer de Voorzitter zegt,
dat er in allen ernst naar gestreefd zal worden.
De Voorzitter zegt, dat er met allen ernst naar gestreefd
wordt.
De heer Manders neemt dan aan, dat die personen zullen
kunnen blijven.
De heer Wilmer zegt, dat men hier 2 dingen met elkaar
verwart, nl. het voorstel om 3 hoofdagenten aan te stellen
en daarnaast de behartiging van de belangen van het op
het oogenblik in dienst zijnde personeel. De heer Schüller
verklaarde, dat zijn fractie geen bezwaar heeft tegen aan
stelling van 3 hoofdagenten; hoewel de heer Wilbrink, en
spreker is het daarin grootendeels althans met hem eens,
zijn verwondering en teleurstelling uitsprak, dat er 3 hoofd
agenten bij de reorganisatie van de brandweer moeten
worden aangesteld, heeft spreker toch niet den indruk
gekregen, dat hij voor zijn verantwoording zou nemen een
Eaadsbesluit om niet 3 hoofdagenten aan te stellen. In
dezen Eaad is dus geen meerderheid te vinden om niet
over te gaan tot benoeming van 3 hoofdagenten.
Men moet dit op zich zelf beschouwen. Bij de stemming
over het voorstel van het College kunnen zij, die meenen
voldoende ter zake kundig te zijn om tot het oordeel te
komen, dat de aanstelling van drie hoofdagenten niet noodig
is, hun stem er tegen uitbrengen.
Van alle zijden heeft men in den Eaad, voor zoover het
nog noodig mocht zijn, op het College den sterksten aandrang
uitgeoefend om het thans in dienst zijnde personeel, indien
eenigszins mogelijk, een zoo goed mogelijke functie bij de
gereorganiseerde brandweer te geven. Verder kan de Eaad
niet gaan, want zelfs al zou men ten aanzien van dit personeel
geen bevredigende oplossing kunnen krijgen, dan nog zou
men niet uitsluitend op grond daarvan de aanstelling van
drie hoofdagenten kunnen weigeren, want zij zijn al of niet
noodig, onafhankelijk van de positie van het tegenwoordige
personeel.
Is het College bereid de toezegging te doen, dat het een
rapport in de Leeskamer voor de leden ter inzage zal leggen,
waarin het uitvoerig mededeelt, wat er met het tegen
woordige personeel van de brandweer zal geschieden en in
Politie-Brandweer; aanstelling 3 hoofdagenten e.a.
(Wiimer e.a.)
welke functies het bij de gereorganiseerde brandweer of in
andere betrekkingen in gemeentedienst zal worden aan
gesteld?
De Voorzitter doet gaarne deze toezegging, waartegen hij
niet het minste bezwaar heeft.
De heer Groeneveld heeft reeds in de vergadering van 15
October 1934 gezegd, de noodzakelijkheid van de aanstelling
van drie hoofdagenten voor dezen tak van dienst niet in
te zien. Spreker heeft den indruk, dat deze zaak veel te grootsch
wordt opgezet. De Inspecteur zal wel alleen de noodige
instructie kunnen geven, want hij zal het niet zoo druk hebben,
(aangezien er niet eiken dag brand in Leiden is,) dat hij daar
voor geen tijd heeft. Spreker neemt aan, dat de Inspecteur er
de noodige bekwaamheid voor bezit; het is het minste, dat
men van den Inspecteur mag verwachten.
De Voorzitter merkt op, dat de Inspecteur deze bekwaam
heid met nog vele andere, die hij ook noodig heeft, inderdaad
bezit.
De heer Groeneveld zegt, dat de Inspecteur een redelijk
salaris ontvangt, zoodat men daarvoor ook wel iets van hem
mag eischen.
Het zal best mogelijk zijn, den acht thans in dienst zijnden
brandwachts, die reeds vele jaren in gemeentedienst zijn en
tal van branden hebben helpen blusschen, de nog ontbrekende
kennis bij te laten brengen door den Inspecteur. Indien dat
niet mogelijk is, vraagt spreker zich af, of de gemeente niet
tot dit oogenblik toe een akelig stelletje brandwachts heeft
gehad. Het is tenslotte ook geen heksenwerk; deze menschen
zijn trouwens reeds zoover, dat de veranderingen in de nieuwe
organisatie hun nog wel bij te brengen zijn.
De Voorzitter zegt, dat lang niet alle agenten hoofdagent
kunnen worden, niet alleen omdat er geen plaatsen zijn,
maar omdat zij niet geschikt zijn.
De heer Groeneveld zegt, dat men zich blind staart op
allerlei rangen en trappen, spreker ziet evenwel niet in, dat
dat alles noodig is om brand te blusschen. Bij een wat minder
grootschen opzet van deze reorganisatie, met een zeer bekwa
men inspecteur aan het hoofd en daaronder politieagenten
en tegenwoordige brandwachts, die behalve hun tegen
woordige kennis, ook nog een en ander omtrent de nieuwe
organisatie hebben aangeleerd, kan men voor een stad als
Leiden een zeer behoorlijke brandweer vormen, die beter
zal zijn dan de bestaande organisatie.
De heer van Weizen zegt, dat de Eaad in 1934 in principe
met algemeene stemmen besloten heeft tot reorganisatie
van de brandweer, door samenvoeging van politie en brand
weer; waar dit een van de Weinige zaken is, waarmee het
belang van de geheele bevolking gemoeid is, ligt het zeer
zeker op den weg van den Eaad, die maatregelen te treffen,
die de grootst mogelijke veiligheid waarborgen. Volgens
den heer Groeneveld mag hier weinig keeren brand zijn,
maar er kunnen zich gevallen voordoen, waarin menschen-
levens, al is het er ook maar één, op het spel staan, en dan
heeft de Eaad ook de verantwoordelijkheid om dusdanige
maatregelen te treffen, dat de veiligheid het beste gewaar
borgd is. Daarom kan spreker zich ook vereenigen met het
voorstel van het College.
Het voorstel van den heer Schüller (bl. 2.17) wordt ver
worpen met 21 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van Weizen, van der Eeijden,
Manders, van Es, Wilmer, van Eosmalen, Beekenkamp,
Coster, Schoneveld, Tobé, Lekkerkerker, Eikerbout, van Tol,
Vos, Lombert, Tepe, Splinter, Goslinga, Eomijn, Bergers
en de Eeede.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Groeneveld,
Kooistra, Koole, van Eek, Kuipers, Vallentgoed, Verweij,
mevrouw Braggaar, de heer Schüller, mevrouw de Cler en
de heer Wilbrink.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXVI. Praeadvies op het voorstel van Mevr. de Clerde
Bruijn inzake verhooging van volgn. 3911 „Verlichting, ver
warming en schoonhouden van de schoolgebouwen" der
begrooting, dienst 1935. (134)