216
MAANDAG
8 JULI 1935.
Politie-Brandvveer; aanstelling 3 hoofdagenten.
(Wilmer e.a.)
aan dezelfde eischen moeten voldoen. Wanneer men eenigs-
zins lagere eischen stelt, zal men ook nog wel geschikt per
soneel voor deze functies kunnen krijgen. Men stelt nu den
eisch, dat een der hoofdagenten bouwkundig onderlegd moet
zijn om te kunnen beoordeelen, of een gebouw voldoet aan
de eischen, die de brandweer stelt, maar de inspecteur heeft
voldoende tijd en gelegenheid om, zooals vroeger de Com
mandant van de Brandweer het deed, persoonüjk te kunnen
beoordeelen of de verschillende gebouwen in de stad voldoen
aan de eischen, die door de brandweer gesteld moeten worden.
Wanneer men aan de aan te stellen hoofdagenten niet zulke
hooge eischen stelt, is de kans ook grooter, dat zij uit Leiden
kunnen worden gerecruteerd en dat ook een of meer personen
van het tegenwoordige brandweerpersoneel in deze functies
zullen kunnen worden opgenomen.
Is aan de 3 brandwachts, die zullen afvloeien of op wacht
geld worden gesteld, zulks reeds medegedeeld?
De heer Groeneveld heeft toch ook wel het gevoel, dat ook
voor deze vrij onbelangrijke betrekkingen weer personen
zullen worden gezocht uit andere gemeenten. Uit ervaring
kent spreker langzamerhand het standpunt van het College,
dat onder de Leidenaars wel niemand is te vinden, tot eenige
betrekking in staat. Spreker is het echter met het College
niet eens: voor dergelijke onbelangrijke betrekkingen zijn
toch ook in Leiden nog wel personen te vinden en spreker
zon hen dan toch allereerst willen zoeken onder het tegen
woordige brandweerpersoneel. De Voorzitter noemde een
heele lijst op van wat die personen allemaal moeten weten
en kennen, maar volgens spreker zijn al die kunsten en weten
schappen te vinden onder het tegenwoordige personeelonder
de 8 vaste brandwachts zijn toch schilders, timmerlieden,
smeden, electriciens en ook personeel met kennis van motoren
zij kunnen chauffeeren; zij hebben dus de voor deze betrek
king vereischte vakbekwaamheid wel. Spreker ziet niet in
waarom deze personen, die men eenmaal heeft, die reeds
vele jaren de gemeente tot tevredenheid hebben gediend,
niet in gemeentedienst kunnen worden gehouden. Spreker
ziet ook de noodzakelijkheid niet in van de benoeming van
hoofdagentenmen heeft al een inspecteur en spreker begrijpt
niet waarom er nog 3 hoofdagenten noodig zijn voor een ge
meente als Leiden, waar slechts enkele keeren brand is.
Indien men per se hoofdagenten wil benoemen en salari-
eeren, heeft spreker daartegen geen bezwaar, maar hij ziet
niet in, dat deze personen niet zouden te vinden zijn onder
het bestaande brandweer- en politiepersoneel of niet daaruit
zouden zijn te vormen. Het is overbodig werk, in andere
plaatsen te zoeken naar iets, dat men dichtbij heeft en boven
dien krijgt Leiden op die manier den naam van een achterlijke
plaats te zijn, waar alleen ongeschikte menschen wonen. Toch
zijn in Leiden voor dergelijke gewone betrekkingen wel ge
schikte personen te vinden.
De benoeming van de hoofdagenten is niet aan den Baad.
Spreker dringt er echter ten sterkste op aan, dat men het be
staande personeel niet op de keien zet, doch de nieuwe func
tionarissen onder dit personeel zoekt of leden daarvan des
noods voor deze functies opleidt. Waarom heeft men anders
den inspecteur?
De heer Manders constateert, dat de reorganisatie-voor -
stellen de laatste jaren niet van de lucht zijn geweest. Het
schijnt, dat men als een flinke persoonlijkheid wordt aan
gezien, wanneer men er bij een reorganisatie in slaagt, veel
personeel ter zijde te plaatsen, terwijl men door het in het
leven roepen van nieuwe functies ander personeel benoemt.
Ook bij andere diensten ziet men, dat het bij de aanstelling
van een nieuwen functionaris noodig schijnt, het oude per
soneel zooveel mogelijk af te danken. In de Commissie van
Fabricage heeft spreker reeds verscheidene malen met be
trekking tot den dienst van de Beiniging gezegd, dat hij
dit niet de goede methode vindt. Het is veel mooier, maar
ook veel moeilijker, de reorganisatie met het bestaande
personeel door te voeren. Bij de methode, die men nu volgt,
zal men na elke tien jaar voor hetzelfde feit geplaatst worden
de eertijds aangestelde functionaris is dan niet meer in staat
dezelfde kracht te ontwikkelen, zijn geestdrift is verminderd,
men stelt een nieuwen functionaris aan en het lagere personeel
is bij de geschetste methode daarvan steeds de dupe.
Het is gewenscht, dat men voor de drie brandwachts, die
thans ontslagen zullen worden, naar een andere betrekking,
welke dan ook, in gemeentedienst zoekt. Indien men daarin
slaagt, mag men het hoofd van den dienst wel eenigszins
de vrije hand laten en mag men het wel het personeel geven,
dat het gaarne wenscht te hebben. De drie brandwachts
moeten echter geborgen zijn en voor de anderen mag de weg
naar bevordering niet worden afgesneden.
Politie-Brandweer; aanstelling 3 hoofdagenten.
(Voorzitter.)
De Voorzitter zegt, dat tot zijn niet geringe verwondering
over dit vraagstuk een groot misverstand bestaat. Spreker
dacht, dat indertijd in het rapport over de samenvoeging
van politie en brandweer de zaak voldoende voor den Baad
uiteengezet was en hierbij is niets gebeurd, dat spreker
den indruk gegeven heeft, dat men eén anderen kant uitgaat
dan bij dat rapport bedoeld. Het verwondert spreker, dat
men bij dit voorstel om den tweeden stap te zetten op den
weg, waartoe de Baad in beginsel besloten heeft, nl. om
4 hoofdagenten te benoemen, waarmee de Baad indertijd
zijn instemming betuigd heeft, ineens gaat aanhalen alle
mogelijke quaesties van de organisatie van dezen dienst,
en vergelijkingen gaat maken met de organisatie van vroeger;
die beschouwingen had men toen te berde moeten brengen.
Spreker kan ook niet aanvaarden, dat het rapport op dit
punt zoo onduidelijk is; de commissie heeft indertijd dat
rapport voldoende geadstrueerd; het is uitvoerig behandeld
en men heeft het aanvaardhet College is van oordeel, dat
noodige maatregelen nu geleidelijk genomen moeten worden;
niet ineens kan de geheele reorganisatie aan den Baad worden
voorgesteld. Indertijd is alleen besloten tot aanstelling van
een inspecteur, belast met de leiding van de brandweer;
het College heeft toen in het Ingekomen Stuk gezegd, dat
over de verdere maatregelen, te nemen in verband met de
reorganisatie, de Baad nader zou hooren. Thans is een van
die maatregelen aan de orde, nl. tot aanstelling van 3 hoofd
agenten. Onjuist is de meening, dat, nu brandweer en politie
worden vereenigd met een hoofd, den inspecteur, en verder
eenige van de tegenwoordige brandwachts zou kunnen worden
volstaan. Men vergeet, dat in den gereorganiseerden brand
weerdienst uitgeschakeld zijn de commandant, vervangen
door den inspecteur, de ondercommandant en het geheele
personeel van brandmeesters en brandweerlieden, die jaren
lang hadden geoefend. Nu is inplaats van al dat personeel
gekomen het geheele politiecorps, d.w.z. i 145 agenten; die
zullen nu de diensten moeten doen, vroeger door de vrij
willigers verricht. Het politiecorps dient dus vertrouwd te
zijn met het materieel, kennis te hebben van het blusschings-
werk en volkomen geoefend te zijn; dat waait het personeel
niet dadelijk aan. „Het valt te leeren", zegt de heer
Groeneveld; zeker, maar dan moet het ook door ter zake
kundigen worden onderwezen.
De inspecteur, die belast is met de leiding van de brand
weer, is niet in staat het geheele corps of een groot gedeelte
daarvan, b.v. 100 man, geregeld dagelijks te oefenen. Thans
wordt 1 maal per week geoefend. Er moeten personen zijn,
die instructie kunnen geven en tegenover de agenten het
noodige gezag kunnen uitoefenen, niet alleen bij het les
geven, maar ook bij het blusschen van branden.
Naar het oordeel van den Commissaris van Politie en
den inspecteur worden onder de tegenwoordige brand
wachts geen personen gevonden, die in staat zijn het overige
personeel van de politie te instrueeren en daarbij de noodige
discipline te handhaven. Dit pleit allerminst tegen deze
brandwachts; het laat hen volledig in hun verdiensten; zij
zijn er echter nooit voor opgeleid.
De hoofdeisch, dien spreker gesteld heeft en blijft stellen
ten aanzien van degenen, die direct onder den inspecteur
werkzaam zullen zijn, is, dat zij deskundigen zijn op het
gebied van het blusschen van branden en niet alleen in staat
zijn het politiepersoneel te onderrichten, maar ook bij branden
zelfstandig op te treden, indien de inspecteur er niet is of
branden op verschillende plaatsen tegelijk zijn uitgebroken.
De drie hoofdagenten moeten dan in staat zijn de noodige
maatregelen te nemen. Dit is nooit het werk geweest van
de tegenwoordige brandwachts, maar was toevertrouwd aan
den commandant, den ondercommandant en het vrijwillig
kader.
De nieuwe functionarissen zullen den rang van hoofd
agent moeten hebben om tegenover het lagere personeel
het noodige gezag te kunnen uitoefenen. Men heeft dit in
het reorganisatie-rapport kunnen lezen. Men heeft nooit
gezegd, dat bij de reorganisatie de brandwachts, voor zoover
aanwezig, zouden worden overgenomen. Yoor zoover zij
overgenomen kunnen worden, zullen zij worden geplaatst
in den rang, die gelijkstaat met den rang van agent le klasse,
maar er is nooit sprake van geweest, dat zij plotseling zouden
worden aangesteld tot hoofdagenten en dus geplaatst zonden
worden boven de agenten le klasse en de brigadiers.
De heeren Wilmer en Schüller spraken van 8 brandwachts,
van wie 5 zouden worden overgeplaatst naar de politie en
3 op wachtgeld zouden worden gesteld. Dit is niet geheel
juisteen persoon is onlangs ontslagen wegens ongeschiktheid
voor den dienst. Er zijn dus nu nog 7 brandwachts, van wie
er 5 naar de politie zullen overgaan in verschillende functies,
terwijl er 2 op wachtgeld gesteld zullen moeten worden,