MAANDAG 27 MEI 1935. 189 Bediening van de stembureauxe.a. (Goslinga e.a.) genomen, omdat slechts enkele oogenblikken vóór deze vergadering spreker de resultaten van de inschrijving ter hand gesteld zijn; er is echter een zeer groote kans, dat het gaat in de richting, door de heeren Wilbrink, Schüller en Coster bepleit. De Voorzitter vraagt in dezen het vertrouwen van den Eaad voor het College. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten, het adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde het verzoek van den heer Lombert om aan Burgemeester en Wethouders vragen te mogen stellen in zake het verwijderen van een kruisbeeld uit een stemlokaal in de B.K.-school aan de Potgieterlaan op 17 April j.l. De heer Wilincr zou gaarne vernemen, op welke gronden de Voorzitter den Baad heeft geadviseerd, afwijzend te beschikken op het verzoek van den heer Lombert om vragen tot het College te mogen richten. De Voorzitter zegt, dat het in dezen gaat om een zaak, waaromtrent het College tegenover den Baad geenerlei ver antwoording schuldig is. Het is een kwestie van zelfbestuur. Art. 216 van de Gemeentewet luidt: „De leden van het college van burgemeester en wethouders zijn, ieder afzonderlijk en te zamen, voor het door het college gevoerd bestuur van de huishouding der gemeente, aan den raad verantwoording schuldig, en geven hem te dien aanzien alle verlangde inlichtingen." Deze zaak betreft niet de huishouding van de gemeente, maar wel de uitvoering van een wetsbepaling. De heer Wilmer moet erkennen, dat zeer veel te zeggen is voor de verklaring, die de Voorzitter gegeven heeft, en spreker zou niet schromen, als advocaat van het College te fungeeren, indien het een verdediger noodig had en niet zeer nauw zag. Er zijn echter ook gronden, waaruit geconcludeerd kan worden, dat omtrent deze zaak wel inlichtingen gevraagd kunnen worden. Het betreft hier n.l. niet louter de uitvoering van een Bijkswet, waarbij de gemeenteraad als zoodanig niet is betrokken. De voorzitters en leden van de stem bureaux worden bij Baadsbesluit benoemd. Dit Baadsbesluit moet als elk ander Baadsbesluit worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het College. Kan de Baad omtrent de uitvoering van dit besluit dus niet betreffende de uitvoering van de Kieswet aan het College geen in lichtingen vragen? Kan de Baad het College niet vragen, hoe het denkt te handelen met een voorzitter, die een uur na den vastgestelden tijd in het stembureau verschijnt? Het Baadsbesluit, houdende benoeming van de voor zitters en leden van de stembureaux, houdt implicite in den wensch van den Baad, dat de benoemden zich zullen gedragen naar de voorschriften van de Wet. Wanneer een Baadslid meent, dat de voorzitter van een stembureau in een bepaalde omstandigheid niet gehandeld heeft volgens de aanwijzingen van de Wet, mag het dan het College niet vragen: zijt gij met mij van meening, dat hier niet gehandeld is ingevolge dit of dat voorschrift van de Wet, en zoo ja, meent gij dan niet, dat maatregelen moeten worden genomen om herhaling te voorkomen, welke maatregelen zouden kunnen bestaan in het geven van vingerwijzingen aan de voorzitters der stembureaux? Spreker erkent grif, dat het standpunt van den Voorzitter gemakkelijker te verdedigen is dan het zijne. Er zijn echter redenen, die sprekers standpunt rechtvaardigen, mits men het woord „interpelleeren" niet opvat in den zin, waarin het gewoonlijk opgevat wordt. Het woord „interpelleeren" is eigenlijk een zeer verkeerd woord, dat men feitelijk niet moest gebruiken. Wanneer een interpellatie aangevraagd wordt, denkt men altijd, dat het College iets verkeerds gedaan heeft. Ten slotte wil het woord „interpelleeren" gelijk het in de praktijk gebruikt wordt, niets anders zeggen dan het vragen van inlichtingen. De heer Lombert wilde ingelicht worden over een zaak, waaromtrent het College, naar spreker hoopt, den Baad niet in het duister zal laten. De Voorzitter zegt, dat omtrent de bedoelde aangelegenheid geen interpellatie aangevraagd kan worden, omdat het College over deze zaak geen verantwoording aan den Baad schuldig is. Verzock-Lombert om interpellatie i. z. verwijdering (Lombert e.a.) kruisbeeld in stemlokaal; e.a. De heer Lombert heeft geen interpellatie aangevraagd. De Voorzitter zegt, dat de heer Lombert den Baad heeft verzocht, hem toestemming te verleenen tot het stellen van eenige vragen aan het College. Het verlof van den Eaad stempelt deze aangelegenheid tot een interpellatie; men vraagt het College zich omtrent een bepaalde zaak tegen over den Baad te verantwoorden. Men moet dat in dit geval niet doen. Indien men het College enkele inlichtingen vraagt, zou het misschien onheusch van het College zijn, als het die inlich tingen niet wilde verstrekken. Aan den anderen kant kan men zich afvragen, of het wel zoo dringend noodig is, die vragen te stellen en of de vrager niet volmaakt op de hoogte is van de antwoorden, die het College geven kan. In ieder geval heeft het College in dezen bezwaar tegen een interpellatie, d.w.z. verantwoording van gevoerd beleid in een zaak, waaromtrent het College geen verantwoording aan den Baad schuldig is. Spreker geeft daarom den Baad in overweging, de interpellatie niet toe te staan. De heer van Eek zegt, dat het den Voorzitter bekend kan zijn, dat spreker het in het algemeen niet eens is met het standpunt van het College in zake het interpelleeren. De Voor zitter heeft de Wet aan zijn zijde, wanneer hij geen inter pellatie toestaat, waarbij de Baad zou kunnen besüssen over de wijze, waarop de Wet door het College moet worden uitgevoerd, terwijl de Baad daartoe niet bevoegd is. Aan den anderen kant is bet niet gewenscht, dat de Baad in het duister blijft tasten bij de vraag, welk standpunt het College ten aanzien van het voorgevallene inneemt. Indien het College, nu volgens de Wet een interpellatie niet is toegestaan, zich bereid verklaart in antwoord op een eenvoudige vraag alle mogelijke inlichtingen te verschaffen, weet men niet alleen, hoe de voorzitters van de stembureaux zich moeten gedragen, maar ook hoe naar de meening van het College een voor den publieken dienst bestemd lokaal moet ingericht zijn. Het is een zaak van belang. De Voor zitter heeft het recht, discussie daarover te verbieden, maar het is niet gewenscht, dat het College groote geheimzinnigheid betracht en zich verschuilt achter de Wet. Het is een zaak, die men van verschillende kanten kan bezien en in sommige kringen verwarring heeft veroorzaakt. Spreker stelt den Voorzitter de vraag, of deze niet de toe zegging kan doen, dat het College, indien men daaraan een vraag stelt, uitvoerig zijn standpunt zal toelichten en zal zeggen, hoe naar zijn meening in den vervolge gehandeld moet worden. De Voorzitter kan de vraag van den heer van Eek dadelijk bevestigend beantwoorden: het College is bereid op een dergelijke vraag te antwoorden en inlichtingen te ver strekken. De heer Lombert vraagt, of hij het College geen vragen mag stellen. De Voorzitter zegt, dat de heer Lombert bij de rondvraag zijn vragen kan stellen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig liet voorstel van den Voorzitter besloten, de gevraagde toestem ming niet te verleenen. XXIV. Voorstel in zake het verleenen van medewerking aan de alhier te houden tentoonstelling van vee en zuivel. (108). XXV. Voorstel tot verbooging van verschillende posten der begrooting, dienst 1934, waarvan de raming te laag is gebleken en tot toevoeging van eenige nieuwe posten aan die begrooting, alsmede tot overbrenging van eenige posten van den dienst 1934 op dien van 1935. (106). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achter eenvolgens overeenkomstig de voorstellen XXIV en XXV be sloten. XXVI. Voorstel tot wijziging van de verordening op de hef fing van eene belasting op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden. (107). Den heer Wilbrink is niet recht duidelijk waarom het College met dit voorstel komthij begrijpt niet, dat het College, nu niet de gemeente, maar een particuliere organisatie eenige moeilijkheden ontmoet, direct bereid is om verlaging van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 9