186 MAANDAG 5 Afsluiting Goegerritsteege.a. (Beekenkamp e.a.) XV. Voorstel tot liet aan liet openbaar verkeer onttrekken en afsluiten van ile Goegerritsteeg. (99). XVI. Voorstel tot wijziging van het Ambtenarenreglement 1934. (190). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achter eenvolgens overeenkomstig de voorstellen XV en XVI be sloten. XVII. Voorstel tot toepassing van art. 9, 3e lid, der Winkel sluitingswet 1930 S. 460, ten aanzien van dagen, gedurende welke de Lustrumfeesten zullen worden gehouden. (101). De heer Beekenkamp heeft tot zijn verbazing bemerkt, dat het College in het Ingekomen Stuk Xo. 101 bij de vermelding van den titel van de Winkelsluitingswet rekening heeft ge houden met den wenk, dien het Departement te dien aanzien gegeven heeft, terwijl in de raadsvergadering van 25 Maart j. 1. uitdrukkelijk is vastgesteld, dat in de verordening de wet, geheel overeenkomstig hetgeen in art. 14 daarvan be paald is, zal worden aangeduid als „Winkelsluitingswet (Staatsblad 1930, Xo. 460)". Het College is blijkbaar sinds dien van meening veranderd. De Voorzitter zegt, dat de ambtenaar, die deze zaak be handeld heeft, de behandeling van de wijziging van de ver ordening op de winkelsluiting niet heeft bijgewoond. De heer van Eek heeft tegen het voorstel van het College in het algemeen geen bezwaar. Hij begrijpt, dat de winkeliers, die op het oogenblik reikhalzend uitzien naar vermeerdering van hun inkomsten, gebruik willen maken van de omstandig heid, dat vele vreemdelingen in de stad zijn. Bij het langer open stellen van de winkels heeft echter ook het personeel belang. Heeft het College, alvorens zijn praeadvies op het adres van de Leidsche Middenstands-Centrale vast te stellen, ook het oordeel van de winkelbedienden gevraagd? De winkelbedienden mogen van den langeren werktijd geen slachtoffer worden. Ook de Minister van Economische Zaken is, blijkens zijn rondschrijven van 4 Augustus 1934 naar aan leiding van de laatste wijziging van de Winkelsluitingswet, van meening, dat ook het winkelpersoneel als belanghebbende moet worden aangemerktvolgens dat rondschrijven kunnen wellicht de personeelorganisaties de gemeentebesturen in lichten omtrent wat dat personeel zou wenschen. Heeft het College zich ook op de hoogte gesteld, hoe de organisaties van winkelpersoneel daarover denken, en zoo neen, is het dan bereid het oordeel van die organisaties te vragen? Het College is niet ingegaan op het denkbeeld van den Commissaris van politie, die in overweging gaf het verzoek in te willigen, maar daarbij de bepaling gemaakt wilde zien, dat de verkoop uitsluitend geschiedt door den winkelier of diens echtgenoote, en dat op Zaterdag 29 Juni a. s. na 10 uur des namiddags en op de overige dagen na 8 uur des na middags geen personeel in de winkels aanwezig is. In hoeverre is hier gedacht aan de belangen van het winkel personeel en zoo er aan gedacht is, is het College dan bereid met die belangen rekening te houden? Spreker zou het be treuren wanneer, indien men hier opkwam voor de belangen van de winkeliers, daarbij andere belangen zeer in het ge drang kwamen. De heer Bergers zegt, dat de Arbeidsinspectie wel op haar qui-vive zal zijn om te controleeren, of het personeel niet langer werkt dan voorgeschreven is. De Voorzitter zegt, dat de Arbeidswet hierin voorziet. Dit is een geheel aparte zaak. Het geopend zijn van de winkels heeft met de Arbeidswet niets te maken en doet niets af aan de rechten van het personeel; nadeel kan het personeel er nooit van hebben. Het is ook niet noodig in te gaan op het voorstel van den Commissaris van politie, dat gebaseerd is op den vroegeren toestand, toen er geen wettelijke regeling van den arbeidsduur was. Toen werd die bepaling altijd opge nomen, maar dat is nu niet meer noodig. De heer van Eek acht het vreemd, dat de Commissaris daaraan niet gedacht heeft. Het is toch niet geoorloofd, dat het personeel na sluitingstijd in den winkel bezig is. De Voorzitter: Jawel, mits niet de wettelijke duur van den arbeidstijd van dat personeel wordt overschreden, tenzij met toestemming van de Arbeidsinspectie. MEI 1935. Winkelsluiting gedurende Lustrumfeesten; e.a (Coster e.a.) Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVIII. Voorstel tot vaststelling van een verordening, houdende Instructie voor de Adjunct-Directeuren der Stede lijke Fabrieken van Gas en Electriciteit te Leiden. (102). XIX. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor eeniqe noodzakelijke verbeteringen van het Archiefgebouw. (103). XX. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten be hoeve van de vernieuwing van de Rijnbrug. (104). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XVIII tot en met XX besloten. XXI. Voorstel tot vaststelling van een verordening, rege lende de gelijkstelling voor de heffing van Personeele Belasting van perccelen of gedeelten van perceelen, uitsluitend dienende tot uitoefening van bet bedrijf van houder van een koffiehuis, restaurant of andere inrichting tot liet gebruik van spijzen en dranken tegen betaling, met perceelen of gedeelten van perceelen vallende onder artikel 11, §3, eerste lid, letter a, van de wet op de Personeele Belasting 1396. (105) Hierbij komen tevens aan de orde de ter zake ingekomen adressen. De heer Coster zegt, dat uit het Ingekomen Stuk duidelijk büjkt, dat het College en de Commissie van Financiën over tuigd zijn van de noodzakelijkheid om in dezen iets te doen. De bittere noodzaak gebiedt een noodlijdend bedrijf te steunen, opdat uitbreiding van de lijst van faillissementen worde voorkomen en niet meer zaken gesloten moeten worden. Men zal moeten trachten verbetering van den toestand te verkrijgen door verlaging* van de vaste lasten, waarbij men rekening moet houden met de personeele belasting, de ver makelijkheidsbelasting, de muziekbelasting en de omzetbe lasting. De accijnzen op bier, gedistilleerd en wijnen moeten verlaagd worden, opdat de prijzen dezer dranken in verband met het verminderde volksinkomen worden verlaagd. De adhaesie, die de werknemers in het café- en restaurantbedrijf hebben betuigd met het verzoek van hun patroons, bewijst wel, dat de toestand van het bedrijf voor beide groepen verre van rooskleurig is en men daarin aan den rand van den afgrond staat, zoodat de werknemers met werkloosheid worden bedreigd. Xadat spreker zijn voorstel had ingediend, hebben verschil lende gemeenten, waarin de personeele belasting nog niet zoo hoog was als in Leiden, deze belasting verlaagd. Wat daaromtrent in het Ingekomen Stuk staat, is een algemeen heid, die bij gebrek aan cijfers niets zegt. Spreker betuigt het College en de Commissie van Finan ciën zijn dank voor hun tegemoetkomende houding tegenover dit bedrijf, waarvan zij blijkbaar de nooden aanvoelen. De verordening wordt zonder hoofdelijke stemming vast gesteld. Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders be sloten. (Ook de heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering gekomen.) XXII. Beantwoording van de interpellatie van Mevr. Braggaarde Does, in zake de uitvoering van het raadsbesluit betreffende het aangaan van een regeling met de te Leiden werkende ziekenfondsen ten aanzien van bet verleenen van een reductie op de ziekenfondspremie aan ondersteunden. De heer Romijn beantwoordt de eerste vraag van mevrouw Braggaar bevestigend. In antwoord op de tweede vraag zegt spreker, dat het de bedoeling van den Baad en de ziekenfondsen is geweest, leden van de ziekenfondsen het mogelijk te maken, tegen een geringe contributie hun lidmaatschap te behouden. Op de derde vraag antwoordt spreker, dat de artsen, apothekers en fondsen aan deze regeling meegewerkt hebben om een dreigend verlies van een groot aantal ziekenfondsleden te voorkomen. Op de vierde vraag antwoordt spreker, dat Maatschappelijk Hulpbetoon geen uitkeeringen verlaagd heeft. Tengevolge

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 6