MAANDAG 27 MEI 1935. 197 (Lombert c.a.) gewaakt. Nu is verwijdering van een kruisbeeld gevraagd; wie waarborgt, dat een volgenden keer niet een in een of andere richting geëxalteerde kiezer verwijdering van andere, voor hem z.g. niet gewenschte voorwerpen eischt? B.v. het portret van H.M. de Koningin, bijbelsche voorstellingen of anderszins. Sprekers laatste vraag luidt: 4. Zijn B. en W. bereid aan de voorzitters en leden van de stembureaux instructie te geven, dat in het vervolg soortgelijke eischen van kiezers onvoorwaardelijk behooren te worden afgewezen? De Voorzitter zegt, dat dit voorval aan het College bekend is. Het College is van meening, dat noch de voorzitters noch de leden van de stembureaux bevoegd zijn, verandering te brengen in de inrichting van de als stemlokaal gebezigde localiteiten en dat aan kiezers, die zich daarover beklagen, maar door den Voorzitter van het stembureau moet worden medegedeeld, dat zij dan het uitbrengen van hun stem moeten nalaten. Vanzelfsprekend is het niet mogelijk om precies een advies te geven aan de voorzitters van de stem bureaux, hoe zij zich te gedragen hebben bij alle mogelijke vragen, die men veronderstellen kan, dat zich zouden kunnen voordoen. Het College is echter volkomen overtuigd, dat deze voorzitter geenszins de bedoeling heeft gehad, iemands gevoelens te krenken, maar dat hij niet geweten heeft hoever zijn plichten gingen en inhoeverre hij zich had te onthouden van inmenging in den gang van zaken. Een absolute regel is echter niet te geven. De heer Coster zegt, dat de slooping van de huizen voor den bouw van het Baadhuis bij de aanbesteding niet is gegund aan den laagsten inschrijver, hetgeen onbillijk is. De Wet houder zal zeggen: hij heeft geen materiaal voor dat werk, hij is er niet voor berekend. In de eerste plaats kan men tegenwoordig voor dergelijk werk voldoende materiaal huren, maar in de tweede plaats: waarom heeft het College dan eenige jaren geleden dezen aannemer aanbevolen aan het gemeente bestuur van 's-Gravenhage voor een slooping van ruim 6.000.en waarom gebruikt het nu dezen aannemer als stroo man tot het tegengaan van onderonsjes bij de aanbesteding? De heer Splinter is door deze vraag eenigszins overvallen. Inderdaad is de betrokken aannemer, gelijk de heer Coster vermoedde, ongeschikt voor dit werk, waarbij het om zeer veel meer gaat dan het sloopen van een huisje, dat deze aannemer af en toe doet. Op datgene, wat 10 jaar geleden is gebeurd, kan men zich nu niet meer beroepen. De heer Kuipers vraagt, wanneer de Wethouder het ontwerp- reglement voor het losse personeel bij de Commissie voor Georganiseerd Overleg zal indienen. Nu voor het vaste personeel het ambtenaren-reglement is behandeld en aangenomen, wordt het z. i. tijd, dat ook voor het losse personeel dit reglement wordt toegepast. De heer Tepe antwoordt, dat het over eenige maanden zal geschieden. De heer Kuipers vraagt, of binnenkort het praeadvies van het College op het adres van Posthumus in zake diens pen sioenregeling zal verschijnen. Door Burgemeester en Wethouders werd tijdens de behan deling der begrooting in Januari 1935, dit praeadvies toe gezegd. De Voorzitter zegt, dat deze aangelegenheid nog in onder zoek. is De heer Groeneveld vraagt, of spoedig het praeadvies is te verwachten op het adres van de Unie van Chauffeurs in zake het taxi-bedrijf, welk adres in December 1934 in handen van het College ter fine van praeadvies is gesteld. De Voorzitter zegt, dat het adres handelt over een zaak, die niet gemakkelijk is, gelijk den heer Groeneveld bekend zal zijn. Het adres bevindt zich met eenige andere adressen, die op dezelfde zaak betrekking hebben, bij de Kamer van Koop handel en Fabrieken. Het College zal het praeadvies uitbrengen, zoodra het van dit lichaam inlichtingen ontvangen heeft. De heer Verweij heeft bij de behandeling van de salarisver ordening zijn voorstel betreffende de positie van de concierges ingetrokken, nadat de Voorzitter had toegezegd, dat het College deze positie nogeens nader onder de oogen zou zien. Kan de Baad nu binnen afzienbaren tijd daaromtrent iets vernemen? (Voorzitter e.a.) De Voorzitter gelooft ook zonder nader overleg met den betrokken Wethouder te kunnen verklaren, dat binnen niet al te langen tijd eenige mededeeling omtrent deze zaak ge daan zal worden. De heer Bosman zou gaarne even willen terugkomen op de mededeelingen van den heer Lombert over hetgeen in het stem bureau in de B-. K. school aan de Potgieterlaan is geschied. De Voorzitter zegt, dat het eigenlijk niet geoorloofd is, dat een raadslid thans het woord voert, anders dan om een vraag te stellen. Spreker vermoedt echter, dat de Baad er geen bezwaar tegen zal maken, indien hij aan den heer Bos man, den voorzitter van het stembureau, waarin datgene is geschied, wat den heer Lombert aanleiding heeft gegeven tot het st.ellen van diens vragen, bij uitzondering het woord verleent om eenige toelichting te geven. De heer Bosman zegt, dat er eenig, zij het geen groot ver schil bestaat tusschen hetgeen in het stemlokaal is geschied en de voorstelling, die de heer Lombert daarvan gegeven heeft. Toen de betrokken kiezer bezwaar maakte tegen het stemmen, terwijl het kruisbeeld aan den wand hing, heeft spreker gezegd, dat de kiezer zich tot de Secretarie kon wenden. Bovendien heeft spreker gezegd, dat hij er geen bezwaar tegen had, indien een van de aanwezige leden of de bediende van het stembureau het kruisbeeld in de kamer naast het stemlokaal legde. Maar niemand bleek zin te hebben om dit te doen. Spreker heeft toen tot den kiezer ge zegd: ,,Gij moet dan maar niet stemmen en datgene doen, wat gij in dit geval meent te moeten doen." Na eenigen tijd stond de bediende echter op en bracht het kruisbeeld naar de andere kamer. Spreker was met de zaak wat verlegen en wist niet, wat in een dergelijk geval precies gedaan moet worden. Spreker heeft echter niemand gelast, het kruisbeeld weg te nemen, zijn houding is geheel passief geweest. De heer Wilmer maakt den heer Bosman na diens uiteen zetting geen verwijt van het gebeurde in het stemlokaal in de school aan de Hasebroekstraatde heer Bosman is blijk baar overrompeld, maar men moet toch oppassen, door de vluchtige discussie hierover, niet naar buiten den indruk te wekken, alsof het feit niet van zeer ernstigen aard is, het feit nl. dat een kiezer zoo kleingeestig is of zooveel haat tegen den Christus heeft, dat hij niet kan verdragen, dat er een symbool van den Christus aan den muur hangt. Spreker is overtuigd namens den geheelen Baad te spreken, wanneer hij in het openbaar zijn verachting over de handelwijze van dien kiezer uitspreekt. De heer van Eek stelt tegenover de beschouwing van den heer Wilmer zijn meening, dat Burgemeester en Wethouders, wanneer zij een lokaal inrichten tot stemlokaal, het stem pelen tot een lokaal voor den openbaren dienst bestemd en nu behoort in een lokaal, bestemd voor den openbaren dienst, geen kruisbeeld te hangen. Er is daarbij geen sprake van haat tegen iets, en spreker moet protesteeren tegen de be wering van den heer Wilmer, dat een dergelijk persoon ver achting verdient. Een lokaal, bestemd voor den openbaren dienst, moet zoo zijn ingericht, dat het niemand aanstoot geeft. Men kan verschillend over een kruisbeeld denken, maar het behoort in een dergelijk lokaal niet thuis. Spreker zou ook bezwaar gehad hebben tegen opschriften in een lokaal, waar door aan katholieken aanstoot werd gegeven. Het College moet zich vergewissen, dat de stemlokalen zoodanig ingericht zijn, dat ze geheel het karakter dragen van een lokaal bestemd voor den openbaren dienst, en dat ze niet schijnbaar een zeker karakter dragen. Spreker kent den kiezer, die bezwaar heeft gemaakt tegen de aanwezigheid van dit kruisbeeld; er is geen sprake van, dat hij geleid wordt door haat jegens den Godsdienst of jegens de katholieke kerk; hij meende eenvou dig, dat hij kwam in een publiek lokaal en dat daarin een kruisbeeld niet thuishoort. De oorzitter zegt, dat men hieruit kan zien, hoe verkeerd het is een afwijking op den algemeenen regel toe te staan. Spreker heeft gemeend den heer Bosman gelegenheid te moeten geven iets te zeggen, omdat hij beschuldigd was van een ver keerde handeling; toen ging de heer Wilmer over de schreef en daardoor werd ook de heer van Eek gedwongen iets te zeggen. Dit is voor spreker een bewijs, dat hij zich streng aan den regel moet houden. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Buiten de agenda om werd behandeld een voorstel in zake de bepaling van de plaats van huwelijksvoltrekking tijdens de Zilvertentoonstelling (blz. 196).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 17