MAANDAG
27 MEI 1935.
195
Interpellaties-van Weizen en van Stralen betreffende de
(van Wclzcn e.a.) werkverschaffing.
werken nog een week van het werk uitgesloten te worden
zonder steunuitkeeringhet is onjuist, dat deze arbeiders
niet aan vakkleeding zouden mogen worden geholpen. Aan
de gemeente staan middelen ten dienste om ook dezen
arbeiders in dit opzicht volledig tegemoet te treden. Spreker
hoopt dan ook dat in dit opzicht, door het College volledig
aandacht zal geschonken worden aan hetgeen deze arbeiders
verlangen. Yan het antwoord van den Wethouder zal spreker
laten afhangen, of hij van den Eaad een uitspraak zal vragen.
De heer van Stralen zegt, dat uit het antwoord van den
Wethouder gebleken is, dat de heer van Weizen niet geheel
juist was ingelicht. Trouwens, spreker houdt zich regelmatig
op de hoogte van den gang van zaken en als er ten aanzien
van de loonen dingen gebeuren, die niet door den beugel
kunnen, dan had spreker daarop wel reeds eerder de aandacht
van den Eaad gevestigd. Inderdaad heeft spreker de loon
lijsten gezien; spreker betreurt, dat dé Wethouder geweigerd
heeft den inhoud van die loonlijsten mede te deelen.
Spreker ziet volstrekt niet in, waarom de Wethouder geen
overzicht van de bij de werkverschaffing uitbetaalde loonen
zou kunnen geven. De loonlijsten loopen van week tot week
en spreker heeft ze van week tot week gezien, waarbij hij
tot de conclusie is gekomen, dat vrijwel alle arbeiders het
gemiddelde loon van 0.40 per uur verdienen of iets daar
boven uitkomen.
Intusschen zijn de loonen nog veel en veel te laag. Spreker
betreurt het hoe langer hoe meer, dat de Eaad besloten
heeft tot het doen uitvoeren van de dempingswerken bij het
Levendaal in werkverschaffing. Degenen, die zich voor deze
zaak interesseeren en de werkzaamheden zien, die voor de
meeste tewerkgestelden ongewoon zijn, zullen moeten er
kennen, dat dit allerminst een object van werkverschaffing
is en het werk alleen op normale wijze door geschoolde
arbeiders moest worden uitgevoerd. Hieruit zijn misschien
ook de ongevallen te verklaren, die thans bij het werk hebben
plaats gehad; een arbeider kreeg eenige weken geleden een
bloedspuwing bij het lossen van zand; een andere zal ten
gevolge van een ongeval een oog moeten missen, terwijl de
gevolgen van het ongeval daartoe voor hem niet beperkt
zullen blijven.
Men moet werk, dat hoofdzakelijk technisch is, niet aan
iedereen overlaten, maar daarbij een voldoende aantal ge
schoolde krachten te werk stellen.
De loonen varieeren inderdaad van ruim 0.39 tot ruim
0.44, zoodat spreker op de uitbetaling van het loon, dat
op gemiddeld 0.40 per uur is vastgesteld, geen aanmerking
kan maken. Wanneer men echter nagaat, dat de arbeiders
een gedeelte van hun loon derven bij verzuim op regendagen
en Christelijke feestdagen en b.v. in de week van Hemel
vaartsdag ƒ1.minder loon ontvangen, terwijl toch andere
arbeiders, die werken, het loon doorbetaald krijgen, is het
zeer te betreuren, dat in dien toestand geen verandering kan
worden gebracht.
Indien spreker eenigen invloed had, zou hij geen oogenblik
rust hebben, maar steeds trachten het Departement of den
betrokken Departementsambtenaar aan het verstand te
brengen, dat deze arbeiders op een alleronbehoorlijkste wijze
zijn te werk gesteld en aan dien toestand een einde moet
komen.
Wat sprekers eigen interpellatie betreft, betreurt spreker
het, dat de Wethouder zoo gemakkelijk over de zaak is heen-
geloopen. De Wethouder beschouwt alleen reeds het feit,
dat iemand werkt, als een voornaam sociaal belang en vraagt
zich niet af, of de betrokkene met het werken ook iets ver
dient. Spreker is het allerminst met den Wethouder eens,
dat het werken op zich zelf de hoofdzaak is.
Spreker neemt aan, dat bij de werkverschaffing ook de
bedoeling voorzit, den betrokkenen eenige verruiming van
inkomsten te géven. Wanneer hij ziet, dat het resultaat van
het zware en moeilijke werk, dat zij verrichten, is, dat men
dus gedurende 3 weken dat loon verdient, terwijl men dan
in de 4de week absoluut geen inkomsten heeft, dan begrijpt
spreker niet, dat de Wethouder dit op eenige wijze nog wil
goed praten. Yolgens den Wethouder hebben allen er nog
voordeel bij. Voor een aantal van hen is dit wel het geval.
Spreker noemt een geval van een werklooze, wiens steun
11.60 bedraagt; in 4 weken zou hij dus aan steun ontvangen
46.40; hij werkt 3 weken en krijgt dan aan loon 57.
In totaal zou hij dus 11.meer inkomen hebben over
4 weken, maar dat is toch een onvoldoende voordeel voor
3 weken werken. De man is in de laatste week absoluut
zonder inkomen, omdat die ƒ19.elke week volledig op
gebruikt worden. Er is evenwel ook een geval, waarin de
steun 60.per 4 weken bedraagt; dan zou diezelfde persoon
in 3 weken met werken slechts 57.verdienen. Nu krijgt
Interpellaties-van Weizen en van Stralen betreffende de
(van Stralen e.a.) werkverschaffing.
die man toevallig een iets hooger uurloon, waardoor zijn loon
even over de 20.heen komt. Hij ontvangt dus ongeveer
evenveel steun in 4 weken als zijn loon met werken bedraagt.
Is dat nu in den haak? Moet men dat nu tolereeren? Spreker
weet wel, het Eijk vaardigt dat uit, maar het gemeente
bestuur moet daarop voortdurend wijzen. Spreker weet dat
ook het gemeentebestuur eigenlijk dien gang van zaken
betreurt en dat speciaal de Directeur van den Dienst van
Sociale Zaken van meening is, dat dit zeer verkeerd is en dat
die uitsluiting niet moest plaats hebben. Men zegt evenwel:
„wij kunnen hieraan niets doen, de Minister verlangt dit
eenmaal." Het is spreker echter ook bekend dat om deze
reden arbeiders, die anders voor plaatsing in de werkver
schaffing in aanmerking zouden komen, nu door het ge
meentebestuur of door Sociale Zaken niet worden aangesteld,
om te voorkomen dat aanstonds de rijkscontroleur zegt: die
man mag maar 3 weken werken. In zekeren zin is dit in
het voordeel van den man, maar anderzijds beteekent het
voor hem het groote nadeel, dat hij gedoemd is te blijven
leven van den steun, terwijl hij toch zou willen werken. Dit
is verkeerd en spreker hoopt nog altijd dat het gemeente
bestuur den Eijksinspecteur zal kunnen overtuigen, dat dit
onjuist is en dat de werkverschaffing veranderd moet worden.
Spreker hoopt dat hieraan aandacht zal worden geschonken
en dat hij niet meer deze zaak in den Eaad ter sprake zal
behoeven te brengen.
De heer Wilmer is het eens met den heer van Stralen
inzake het rouleersysteem; het spijt spreker dat de Wethouder
niet heeft toegezegd, alle pogingen te zullen aanwenden om
dit geheel te voorkomen. Spreker betreurt dat rouleersysteem
omdat de arbeiders, die na 3 weken gewerkt te hebben ge
drongen worden een week te leven zonder loon en zonder
steun, practisch die vierde week zullen moeten doorbrengen
zonder eenige inkomsten. Zij, die aan het werk gesteld worden,
hebben in het algemeen reeds lang op dat steunbedrag moeten
leven.
In die gezinnen is door den grooten nood een groote achter
stand ontstaan. Het weekloon komt daar binnen om on
middellijk door allerlei behoeften te worden opgeslorpt,
zoodat het bijna onmogelijk moet worden geacht te ver
langen, dat het gezin iets voor de volgende week zal ter zijde
leggen. Het sparen moet voor een dergelijk gezin tot de
onmogelijkheden gerekend worden en daarom acht spreker
het rouleeringssysteem verkeerd. Het verheugt spreker, dat
slechts bij 5 van de 90 arbeiders dit systeem wordt toegepast.
Het zal hem ten zeerste verblijden, indien het getal tot 0
gereduceerd wordt.
In verband met de opmerkingen, die de heer van Weizen
over het verschil tusschen de verdiende en de uitbetaalde
loonen heeft gemaakt, vraagt spreker zich af, of de ontevreden
heid niet ontstaan kan zijn, doordat de betrokken arbeiders
eigenlijk het tarief niet kennen, zoodat zij geen juiste be
rekening van hun verdiende loon kunnen maken en daardoor
tot verkeerde gevolgtrekkingen moeten komen.
Spreker geeft dan ook den Wethouder in overweging
aan hen, die bij de werkverschaffing worden aangesteld, het
tarief goed bekend te maken.
De heer Wilbrink kan zich in het algemeen aansluiten bij
datgene, wat de heer Wilmer over het rouleeringssysteem
heeft gezegd. Is het niet mogelijk om, indien het systeem
noodzakelijk moet worden toegepast, omdat men meer
personen te werk wil stellen, hen, die uit de werkverschaffing
komen, in de steunverleening te doen overgaan? De Com
missie van Advies voor Sociale Zaken en de Eaad
hebben zich uitgesproken tegen de toepassing van het systeem
van contra-prestatie, maar spreker ziet niet duidelijk welk
wezenlijk verschil tusschen dit systeem en het rouleerings
systeem, zooals het nu wordt toegepast, bestaat.
De Eaad heeft het systeem van werkverschaffing gekozen
en als daarop verslechteringen moeten worden toegepast,
moet de Eaad het welbewust doen en er volkomen de ver
antwoordelijkheid voor dragen, omdat men anders moet
komen tot het systeem van de contra-prestatie. De Eaad
heeft in verband met de tijdsomstandigheden de verlaagde
loonen bij de werkverschaffing aanvaard, maar nu moet
men niet er toe overgaan, de arbeiders gedurende 3 weken
tegen die verlaagde loonen te laten werken om hen daarna
een week zonder werk, maar ook zonder steun te laten.
Daardoor brengt men bewust of onbewust dezen
arbeiders meer moreele schade toe dan wanneer men hun
in het geheel geen werk geeft.
Men zegt op het oogenblik eigenlijk tot de arbeiders: ge
moogt drie weken werken en krijgt dan iets meer dan uw
steun in dien tijd zou bedragen, maar feitelijk krijgt gij nu