MAANDAG
27 MEI 1935.
193
Verordening op de heffing van belasting op tooneel-
(Gosiinga e.a.) vertooningen enz.; e.a.
De heer Goslinga zegt, dat het Lunapark dan in beperkter
omvang zal worden opgezet. De Lustrum-Commissie derft
daardoor baten, die zij noodig heeft voor de andere feestelijk
heden.
De Voorzitter merkt op, dat ook de kosten van den optocht
op 3 October worden betaald uit de winst, die door het houden
van de kermis wordt gemaakt.
De heer Wilbrink neemt er ten slotte genoegen mede, dat
de lustrumfeesten niet worden gevierd, als zij alleen mogelijk
zijn door het houden van een Lunapark.
Wat de verhouding van de stad Leiden tot de universiteit
betreft, wijst spreker er op, dat slechts 25 van de studenten
georganiseerd is in het Corps, dat de feesten organiseert.
Vele jaren zijn voorbijgegaan, zonder dat het lustrum ge
vierd is.
De Voorzitter merkt op, dat men elk lustrum heeft gevierd.
De heer Wilbrink zegt, dat men het nooit gedaan heeft in
den grootschen opzet, dien men thans heeft.
De Voorzitter zegt, dat de opzet thans ontzaglijk veel be
scheidener is dan hij ooit is geweest, omdat de inkomsten
nu niet zoo groot zijn. De uitgaven zijn bij vorige lustra ont
zaglijk veel grooter geweest dan zij thans zullen zijn.
De heer Wilbrink meent, dat dit aan de zaak niets afdoet.
Spreker verwondert zich er over, dat een man als de heer
Verweij, (die in het geheel geen prijs stelt op iets, dat thans
geëxploiteerd moet worden, speciaal niet voor de arbeiders
bevolking, omdat hij en de zijnen, zij het ook langs een anderen
weg dan spreker en de zijnen gekozen hebben, er toe hebben
meegewerkt, dat de arbeiders op een hooger niveau hun ge
not zoeken) op grond van een zoogenaamden band tusschen
de bevolking en de universiteit, welke band in het geheel
niet afhankelijk is van deze zaak, bereid is er toe mede te
werken, dat een ook z. i. minderwaardig feest wordt geor
ganiseerd, waar - practisch gesproken de arbeiders worden
uitgebuit in hun feestviering en hun geld voor minderwaar
dige doeleinden besteden. Als de heer Verweij vraagt, of
spreker de lustrumfeesten wil laten vallen, wanneer zij niet
zonder Lunapark gehouden kunnen worden, beantwoordt
spreker die vraag volmondig met „ja".
Spreker gevoelt echter geen behoefte tot het indienen van
een voorstel, indien hij de aanvaarding daarvan niet mogelijk
acht.
Artikel I wordt aangenomen met 23 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Tepe, Splinter, Goslinga, Eomijn,
Vos, Koole, Kooistra, Bergers, van Eecke, de Beede, Bosman,
Groeneveld, Verweij, van Eek, Coster, Tobé, Kuipers, Schüller,
mevrouw Braggaar, mevrouw de Cler, de heeren van Tol,
van Weizen en van Stralen.
Tegen stemmen: de heeren Wilmer, van Es, van Bosmalen,
Schoneveld, Lombert, Manders, Wilbrink, Lekkerkerker, Ei
kerbout, Beekenkamp en van der Beijden.
(Ook de heer Verweij was inmiddels ter vergadering ge
komen.)
Artikel II wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel
zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde, de aan den heer
van Weizen toegestane interpellatie in zake het loon van
ongeroutineerde arbeiders bij de werkverschaffing en in zake
het verstrekken van kleeding en schoeisel aan door Maat
schappelijk Hulpbetoon en den Dienst voor Sociale Zaken
aangewezen arbeiders bij de werkverschaffing.
De heer van Weizen dankt den Baad voor de gelegenheid,
hem gegeven tot het stellen van de volgende vragen:
1. Is het aan Burgemeester en Wethouders bekend, dat
aan de aannemers van de werken in de Gemeente Leiden,
welke in werkverschaffing worden uitgevoerd, opdracht is
gegeven minder loon uit te betalen aan arbeiders, die door
gebrek aan routine niet in staat zijn een behoorlijke arbeids
prestatie te leveren?
2. Zoo ja, is het College van Burgemeester en Wethouders
bereid aan den Baad mede te deelen, hoeveel arbeiders dat
mindere loon hebben ontvangen, alsmede een overzicht te
geven van de uitbetaalde loonen?
Interpellaties-van Weizen en van Stralen betreffende de
(van Weizen e.a.) werkverschaffing.
3. Indien het in vraag 1 bedoelde juist mocht zijn, is het
College dan niet van meening, dat aan deze arbeiders geduren
de een bepaalden tijd een toeslag op het naar de meening van
den aannemer verdiende loon verstrekt moet worden, waar
door de betrokkenen aan het bedrag komen, dat gelijk is
aan het loon, dat bij een 48-urige werkweek in uurloon kan
worden verdiend?
4. Is het College van Burgemeester en Wethouders be
reid van Gemeentewege aan de arbeiders, die door den Dienst
van Sociale Zaken of Maatschappelijk Hulpbetoon worden
aangewezen voor het werk in de werkverschaffing, kleeding
en schoeisel te verstrekken, indien zij daartoe een aanvraag
indienen?
Naar spreker is medegedeeld heeft de aannemer van deze
werken inderdaad de bevoegdheid gekregen om loonen uit
te betalen van 30 tot 44 cent per uur, terwijl het uurloon
bij de behandeling in den Baad van het voorstel tot demping
van het Levendaal in werkverschaffing bepaald is op 40 cent.
Al blijft het aantal arbeiders, die dat mindere loon ontvangen,
tot een minimum beperkt, spreker ziet in een dergelijke op
dracht een aantasting van het indertijd genomen raadsbe
sluit tot betaling van een uurloon van 40 cent, welk besluit
weer in hooge mate beïnvloed heeft het raadsbesluit tot uit
voering van de demping van het Levendaal in werkver
schaffing.
Is spreker goed ingelicht, dan hebben sommige arbeiders
minder loon ontvangen dan waarop zij meenden aanspraak
te kunnen maken en is althans aan 1 arbeider na een werk
week van 48 uur, waarin hij 0.40 per uur verdiende, 15.
in plaats van 19.20 uitbetaald.
Wanneer de werkverschaffing overeenkomstig de meening
van het College dient om arbeiders, die werkloos rondloopen,
aan werk te helpen, zullen uiteraard arbeiders naar de werk
verschaffing gezonden worden,die nog niet dezelfde routine
bezitten als zij, die reeds geruimen tijd hetzelfde werk hebben
verricht. De eerstbedoelde arbeiders zullen een toeslag moeten
ontvangen op hun loon tot zij voldoenden tijd hebben gehad
om de noodige routine te verkrijgen. Het is zeer teekenend,
dat de gemeente Leiden in dit opzicht een uitzondering in
het land is. Zelfs bij de werken, die in opdracht van het Bijk
door de Nederlandsche Heide-Maatschappij in werkver
schaffing worden uitgevoerd, ontvangen dergelijke arbeiders
gedurende een maand een zekeren toeslag.
De heer Romijn geeft den heer van Weizen in overweging,
de beantwoording van de vragen af te wachten, want deze
trapt nu een open deur in.
De heer van Weizen is dan in dit geval verkeerd ingelicht.
Aan deze arbeiders worden op het oogenblik laarzen ver
strekt, maar het is geen overdreven eisch, dat aan deze ar
beiders, die op het oogenblik het zwaarste grondwerk ver
richten en die door langdurige werkloosheid reeds een tekort
aan kleeding hebben en zich het allernoodzakelijkste niet
kunnen aanschaffen, ook behoorlijke werkkleeding wordt
verstrekt.
De Voorzitter verzoekt den heer van Stralen tegelijkertijd
zijn interpellatie te houden; dan kan tegelijkertijd door het
College op beide interpellaties worden geantwoord.
De heer van Stralen heeft daartegen geen bezwaar.
De Voorzitter stelt dan tevens aan de orde de interpellatie
van den heer van Stralen in zake het telkens voor een week
uitsluiten van arbeiders bij de werkverschaffing aan het
Levendaal en de Oegstgeesterlaan, nadat zij 2 of 3 weken
hebben gewerkt.
De heer van Stralen stelt de volgende vragen:
1. Is het juist, dat een aantal bij de werkverschaffing
aan het Levendaal en de Oegstgeesterlaan geplaatste arbeiders
aanzegging heeft gekregen, dat zij na 2 of 3 weken werken
telkens een week van het werk worden uitgesloten, terwijl
zij over die week ook geen steun mogen ontvangen?
2. Is het B. en W. bekend, dat deze maatregel tot gevolg
heeft, dat voor de betrokken arbeiders de verruiming
van hun inkomsten, die zij door hunne tewerkstelling zouden
kunnen hebben, vrijwel geheel verloren gaat?
3. Indien het bovenstaande juist is, zijn B. en W. dan niet
van oordeel, dat hiermede een groote onbillijkheid wordt
begaan en willen zij den Baad toezeggen alles in het werk te
zullen stellen om bedoelde maatregelen te doen intrekken?
Een aantal bij het Levendaal te werk gestelde arbeiders
hebben van den aannemer aanzegging gekregen, dat zij na 3
weken te hebben gewerkt een week van het werk werden