170
MAANDAG 15
APRIL 1935.
Voorstellen Schoneveld en Tobé verlaging elcctrieiteits-
(Goslinga e.a.) tarieven.
plaats heeft, waarbij de geheele financieele positie van de
gemeente weer in het geding komt.
Tegen één uitdrukking van den heer de Reede wiens
geheele redevoering trouwens agressief en onheuseh was
tegenover het College moet spreker ten sterkste protes
teeren, n.l. dat Burgemeester en Wethouders vluchten uit
de verantwoordelijkheid. Daarvan is geen sprake. Integendeel,
Burgemeester en Wethouders zeggen juist: het kan niet,
maar wilt gij het toch doen, dan moet gij daarvoor de verant
woordelijkheid aanvaarden en de middelen daarvoor aan
wijzen. Burgemeester en Wethouders zijn zich hun ver
antwoordelijkheid ten aanzien van het bewaren van het
evenwicht in de begrooting zoo bewust, dat zij den Raad
daarop nog eens uitdrukkelijk hebben willen wijzen. Spreker
vraagt zich af, of van een vluchten uit de verantwoordelijkheid
niet lichtelijk sprake is bij den heer de Reede zelf, waar hij
geen andere inkomsten kon aanwijzen. Hij heeft eenvoudig
verwezen naar de reserves.
De heer de Reede zegt, dat hij over de reserve in dit verband
niet heeft gesproken.
De heer Goslinga zegt, dat de heer de Reede betoogd heeft:
,,het kan in de Lichtfabrieken zelf gevonden worden, het
begrootingscijfer behoeft niet aangetast te worden, hetzelfde
bedrag kan worden opgebracht". Dat kan natuurlijk alleen
wanneer men minder reserveert of minder afschrijft. De
begrooting is vastgesteld, evenals vorige jaren, met hooge
winstbedragen uit de bedrijven. Daartegen heeft de Raad
in zijn geheel nooit ernstig bezwaar gemaakt. Natuurlijk
vond men het jammer, dat zoozeer op de bedrijven werd
gesteund, maar aan den anderen kant maakten de winsten
uit de bedrijven het mogelijk, veel aan werkverruiming te
doen en ten aanzien van de financieele positie vrij te blijven
van inmenging van hoogerhand. De burgerij heeft zeer zeker
buitengewoon geprofiteerd van de uitermate gunstige en
gezonde positie der bedrijven. De heer de Reede heeft ook
toegegeven, dat hij altijd heeft toegejuicht die goede, conser
vatieve politiek van reserveering en niet bovenmatige winst-
uitkeering, en dat daaraan de gunstige financieele positie
te danken is. Bij aanneming van het voorstel-Schoneveld
komt er echter minder in de gemeentekas dan anders; men
betaalt minder voor het product. Over een vol jaar wordt
dit berekend op 100.000.wat overigens door een verdere
doorvoering van die verlaging ook over andere tarieven tot
130.000.zal oploopen. Daardoor wordt de financieele
kracht van de gemeente verzwakt, hetgeen beteekent, dat
de gemeente dus in dit en in volgende jaren 100.000.tot
130.000.minder per jaar kan uitgeven. De heer Schoneveld
adviseerde dit geld te vinden door minder te reserveeren
en de 1 storting in het vernieuwingsfonds te laten ver
vallen; de heer van Eek wilde het uit de algemeene reserve
halen en in dezelfde richting sprak ook de heer de Reede.
Spreker betwijfelt zeer of dit de goedkeuring van hoogere
colleges zou verkrijgen, omdat de tegenwoordige Minister van
Binnenlandsche Zaken bij zijn optreden nadrukkelijk aan
de Gedeputeerde Staten heeft geschreven, dat een van de
voornaamste punten, waarop zij moesten letten was, dat de
reserves van de gemeenten niet door intering verdwenen. De
heer de Reede vraagt wanneer dat was: in 1933. Spreker
is het nu eens met den heer de Reede, dat dit al weer 2 jaren
oud is, maar zijn de toestanden dan beter geworden? Dit
geeft evenwel geen vermeerdering van inkomsten aan de
gemeente, maar is een verschuiving van verschillende boeking-
posten. De Gemeente-Ontvanger krijgt dit bedrag nog wel,
maar de financieele kracht van de gemeente is verzwakt
met ƒ100.000.of ƒ130.000.met alle gevolgen van dien.
Dan kan men natuurlijk ook minder uitgeven. De meest
noodzakelijke uitgaven der gemeente zijn: salarislast, rente
last en werkloosheidslasten. En nu ziet spreker niet veel
van daling van die lasten. De rentelast is op het oogenblik
al zooveel mogelijk verlaagd door conversie van leeningen;
de gemeente heeft geconverteerd waar dit mogelijk was;
het College blijft diligent. Tot een verder rigoureus ingrijpen
in den salarispost bleek in de raadsvergadering van 25
Februari 1935 geen geneigdheid bij den Raad te zijn. Ook
van verlaging van den last der werkloosheidsuitkeering is
niet alleen geen sprake, maar dié loopt in de laatste maanden
zelfs zeer op.
Die uitgaven nemen verontrustend toe en daarom moet
spreker ernstig ontraden er toe mede te werken, dat de
gemeente een aanzienlijk bedrag minder aan inkomsten
krijgt, want waarop moet men het ten slotte vinden? Op
werkverruiming, onderhoud, misschien nog enkele dingen
van het onderwijs, maar veel objecten, waarop beduidend
bezuinigd kan worden, zijn er niet meer. Dan gaat het öf
Voorstellen Schoneveld en Tobé verlaging electriciteits-
(Goslinga.) tarieven.
naar aantasting van vitale belangen, stopzetting van de
werkverruiming, lagere salarissen, öf belastingverhooging.
Men moet niet vergeten, dat het putten uit de reserves,
gesteld dat het werd toegelaten door Gedeputeerde Staten,
een middel is, dat men slechts tijdelijk kan toepassen. Dat
is toch geen manier om de begrooting sluitend te houden.
Bovendien is in den loop der crisisjaren al iets van de reserves
afgenomen. De bouwreserve voor de Lichtfabrieken is ver
dwenen, de reserve voor de doof-inrichting is voor de helft
verdwenen, de toevoeging aan het vernieuwingsfonds is dit
jaar met de helft verlaagd. Het is dus niet zoo, dat die rijke
Lichtfabrieken zich niets van den nood van de burgerij
hebben aangetrokken en maar zijn blijven potten. Spreker
heeft herhaaldelijk betoogd, vooral tegenover den heer
Bosman, dat het geoorloofd is, in dezen tijd minder te reser
veeren, maar dat het bedenking ontmoet om bestaande
reserves aan te tasten.
De heer van Eek doet alsof in de laatste jaren niets aan
prijsverlaging gedaan is, maar in December is nog tot een
gasprijsverlaging besloten. Dat is de heer van Eek weer
vergeten. Er is geen ondankbaarder volk dan Raadsleden.
Zij vergeten alle weldaden a la minute, terwijl zij slechte
dingen nog jarenlang onthouden. Die verlaging heeft gekost
130.000.en in dat bedrag moest door lagere afschrijving
én het beschikken over de reserves over het jaar 1935 worden
voorzien. Spreker wijst er op, dat Burgemeester en Wethouders
van Utrecht juist dezer dagen hebben voorgesteld, de gas-
en electriciteitsprijzen te verlagen. De gasprijs is daar op
het oogenblik nog 12 cent. Burgemeester en Wethouders
stellen voor, dien prijs te verlagen tot 10 cent in Leiden
is het vanaf Januari 8 cent met verhooging nog van
de meterhuur. Bovendien wordt daar nog de omzetbelasting
op de verbruikers verhaald. De electriciteitsprijs is daar op
het oogenblik 25 cent. Burgemeester en Wethouders van
Utrecht stellen voor, dien prijs te verlagen tot 23 cent.
Leiden maakt daartegenover met 20 cent toch geen slecht
figuur. De tarieven te Leiden kunnen de vergelijking met
die in andere plaatsen glansrijk doorstaan.
De heer Tobé heeft bij het debat over de gasprijsverlaging
wel gezegd, dat in tal van plaatsen de tarieven lager waren,
maar hij-heeft toen, evenmin als nu, gezegd, welke plaatsen
dat waren.
Spreker ontkent niet, dat misschien in een bepaalde plaats
een bepaald tarief iets lager is dan in Leiden, maar in doorsnee
en in hoofdzaak zijn de Leidsche tarieven in vergelijking
met die in andere gemeenten, niet aan den hoogen, maar
aan den lagen kant. Dat de bedrijven zooveel winst maken,
is een gelukkig verschijnsel. Dat dankt men allereerst aan
het beleid van de voorvaderen, die de Gasfabriek bijna
geheel hebben afgeschreven, dit is een erfenis uit het
verleden maar ook aan de zeer deskundige leiding van
de Lichtfabrieken en aan het economisch beheer. Trekt men
dus uit die Gasfabriek nog een behoorlijke winst, dan is dat
niet zoozeer door het tegenwoordig beleid, maar door dat
van de voorvaderen; daarvan profiteert men nu. Ook profi
teert men nu van de ten aanzien van de electrische centrale
gevoerde conservatieve politiek. Spreker verzet zich echter
ten sterkste tegen aantasting van de reserves en tegen
dekking van het tekort uit die reserves. Dat zou een onver
antwoordelijke politiek zijn, ten aanzien van de Gasfabriek
evenwel niet zoo als ten aanzien van de electrische centrale.
Ten aanzien van de Gasfabriek is het, omdat het moest,
tot gedeeltelijke dekking van het tekort over 1935 al gedaan,
maar het is van groot belang het ten aanzien van de electrische
centrale niet te doen, en de reserve intact te houden, ook
voor de toekomst, speciaal in verband met de plannen,
door Gedeputeerde Staten aan het College kenbaar gemaakt
inzake de electriciteitsvoorziening van Zuid-Holland in het
algemeen. Gedeputeerde Staten willen n.l. gebiedend voor
schrijven een volwaardige koppeling met andere centrales,
hetgeen eventueel zeer aanzienlijke kosten zou meebrengen
voor de Centrale. Een behoorlijke reserve ter opvanging van
die kosten, waardoor tariefsverhooging voorkomen zou
worden, zal zeer in het belang van de burgerij zijn. Spreker
verzet zich tegen aantasting van de reserves dus ten stelligste
en ontraadt den Raad ernstig in die richting te gaan, want
het kan niet, al zal het College natuurlijk een eventueele
beslissing in anderen zin van den Raad in een voorstel om
zetten en dit, na goedkeuring door den Raad, aan de goed
keuring van hooger gezag onderwerpen. Het zou echter
zeer onvoorzichtige politiek zijn en niet anders dan de toe
komst opofferen aan het heden, zonder dat men weet of
de toekomst nog niet veel moeilijker zal zijn. Het is de poli
tiek vanlaten we den boel maar deelen, die spreker niet
voor zijn verantwoording kan nemen. Volgens den heer van
Rosmalen is het een donkere tijd; dat weet spreker wel,