MAANDAG 15 APE1L 1935.
169
Voorstellen Schoncveld en Tofoé verlaging electriciteits-
(van Eek.) tarieven.
belang, dat de financiën van Leiden in een zoodanigen toe
stand blijven, dat Leiden zichzelf kan bedruipen, maar aan
den anderen kant is het zeker ook een groot belang voor
de ingezetenen, dat zij voor een niet te hoogen prijs gas en
electriciteit, die noodzakelijke levensmiddelen zijn geworden,
kunnen gebruiken. Sprekers fractie heeft altijd op het stand
punt gestaan, dat men bij de exploitatie van dergelijke
monopolistische bedrijven verplicht is den ingezetenen niet
meer in rekening te brengen dan den kostprijs. De laatste
jaren heeft zij daaraan niet vastgehouden, omdat zij inzag,
dat de financieele toestand van de gemeente het nood
zakelijk maakte in dit standpunt eenige wijziging te brengen.
Wanneer de financieele toestand van deze gemeente" in het
algemeen iets gunstiger is dan die van andere gemeenten,
is dat hoofdzakelijk te danken aan de groote winsten, die
gehaald worden uit de Lichtfabrieken. Spreker heeft er
echter in de Commissie herhaaldelijk op gewezen, dat op
den duur dergelijke artikelen niet kunnen worden verkocht
voor prijzen, die veel hooger zijn dan, naar verhouding, die
van andere waren. Niettegenstaande de kosten zijn gedaald,
hebben de lichtfabrieken hun prijzen ongeveer gehandhaafd.
De Wethouder voor de Bedrijven, Voorzitter van de Commissie
voor de Lichtfabrieken, heeft in de commissie de discussie
vrij haastig afgesneden door te zeggen: ,,ik kan het geld niet
missen". Inderdaad, het kan moeilijk gemist worden. Spreker
heeft, zonder zijn fractie te raadplegen, zich daartegen ook
niet willen verzetten, waar hij persoonlijk geen verandering
kan brengen in de tactiek, die zijn fractie jarenlang heeft
toegepast, maar nadat de fractieleden deze zaak hebben
besproken, zijn zij tot de conclusie gekomen, dat het zoo
niet verder kan gaan. Het is niet verantwoord, dat de inge
zetenen, die zoozeer geteisterd worden door de moeilijke
omstandigheden, voor de door de gemeente geleverde waren
nog denzelfden hoogen prijs moeten betalen als toen alle
onkosten duurder waren. De sociaal-democraten zijn zich
bewust van hun groote verantwoordelijkheid in dit opzicht,
maar men kan toch het verschil tusschen de gemeente, die
beschikt over kapitalen, en de ingezetenen, van wie velen
niet in staat zijn de gevraagde prijzen te betalen, niet te
scherp maken. Wanneer de gemeente over reserves beschikt,
en dat staat vast, dan hebben de ingezetenen daarop toch
ook recht; het gaat niet aan en is niet verantwoord in dezen
buitengewonen toestand hooger prijzen te vragen dan strikt
noodzakelijk is. Spreker wil ook niet, dat de fabriek nu
voortaan tegen kostprijs levert; dat zou een ruïne beteekenen
voor de gemeentelijke financiën. De grens is nu echter bereikt
en men moet trachten, op andere wijze te voorzien in het
gat in de gemeentefinanciën. Kan het uit de fabrieken,
uitstekend, kan het niet, dan moet het uit de gemeentelijke
reserve. Spreker zou die liever voor andere zaken gebruiken,
maar het belang van de gemeentenaren eischt dit. Het is
een onmogelijke toestand, dat duizenden eigenlijk de gevraagde
prijzen niet kunnen betalen, en dat de gemeente nog beschikt
over groote reserves. Dit is niet te verantwoorden en daarom
zullen de sociaal-democraten, hoewel zij erkennen de groote
moeilijkheden en ook, dat daartegen bezwaren zijn in te
brengen, voor het voorstel-Schoneveld stemmen.
Inzake het voorstel-Tobé heeft spreker den indruk ge
kregen, dat de winkeliers in tweeërlei opzicht bezwaar
hebben tegen deze regeling. In de eerste plaats, dat ze zoo
weinig overzichtelijk is, en dat men niet vooruit kan berekenen
hoeveel het kost; in de tweede plaats de prijs. Spreker staat
niet op het standpunt, dat men voor een bepaalde categorie
personen afzonderlijke prijzen vaststelt. Men zal echter
rekening moeten houden met deze omstandigheid, dat een
particulier, hoewel met moeite, in elk geval op zijn licht kan
bezuinigen, maar een winkelier nietdie moet om zijn bedrijf
staande te houden vrij mild omgaan met lichtverbruik.
Nu is spreker geen voorstander van het voorstel-Tobé;
daartegen zijn zeer ernstige bezwaren aan te voeren, maar
spreker dringt er op aan, dat het College de onbestemde
toezegging omzet in een positieve en zich bereid verklaart
pogingen aan te wenden om, waar een belangrijke groep
ingezetenen in moeilijke omstandigheden verkeert, te trachten
daaraan tegemoet te komen. De exploitatie der fabrieken
moet niet geheel ondergeschikt gemaakt aan het financieel
beheer van de gemeente; zij hebben als doel, en dat moet
altijd zoo blijven, om de ingezetenen op goedkoope wijze
te voorzien van goede waar. Dat is het doel van het gemeente-
beheer en dat mag men niet uit het oog verliezen. Spreker
geeft toe, dat men zich bij de practische toepassing ook kan
laten leiden door de financieele belangen van de gemeente,
maar dat mag niet in die mate geschieden, dat het beheer
van de Lichtfabrieken daaraan ondergeschikt wordt gemaakt.
Spreker zal stemmen vóór het voorstel van den heer
Schoneveld.
Voorstellen Schoneveld en Tobé verlaging electriciteits-
(van Weizen e.a.) tarieven.
De heer van Weizen zegt, dat de financieele politiek,
welke in het afgeloopen jaar door het College, mede op advies
van den Directeur van de Lichtfabrieken is gevoerd, niet
scherper kan worden gekarakteriseerd dan door de rede
voeringen van de heeren Schoneveld en de Reede. Het spijt
spreker alleen, dat de heer de Beede deze klanken niet
eerder heeft doen hooren. Zeer terecht heeft de heer de Beede
er de aandacht op gevestigd, dat het College, dat ten aanzien
van de tarievenpolitiek uitsluitend drijft op de adviezen van
de Directie, eigenlijk heeft doen blijken, dat de voorstellen,
die meermalen zijn gedaan om tot verlaging van lasten te
komen voor hen, die daaraan het meest behoefte hebben,
inderdaad voor verwezenüjking vatbaar waren. Het voorstel
van den heer Schoneveld, dat in elk geval een zeer kleine
verlichting zal brengen van den druk, die op het oogenblik
geoefend wordt op de groote massa der verbruikers, zal
spreker ondersteunen. De erkenning van de heeren Schoneveld
en de Beede, dat de Lichtfabrieken in het algemeen bedrijven
zijn, die niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan de
financieele belangen van de gemeente, en dat rekening
moet worden gehouden met het doel, waarvoor zij gevormd
zijn, komt wel zeer laat. Immers, beide sprekers hebben
onomstootelijk bewezen, dat de cijfers volkomen recht
vaardigden om datgene tot uitvoering te brengen, wat regel
matig in den Baad naar voren is gebracht, en dat de mono
polistische positie van deze bedrijven niet anders met zich
brengt dan een brandschatting van de groote massa der
verbruikers.
De heer Scliiiller zegt, dat het nu voor het eerst is, dat
de communist dit hier zegt.
De heer van WTelzen zegt, dat het nu niet de eerste keer is.
De argumenten, gebezigd om de voorstellen van den heer
Knuttel en spreker altijd af te stemmen, blijken nu volkomen
onhoudbaar; uit de politiek van de laatste jaren is gebleken,
dat deze voorstellen volkomen uitvoerbaar waren. Duidelijk
is hier naar voren gebracht, dat de financieele positie van
Leiden in het algemeen toestaat deze lasten voor de menschen
te verlichten. Men zal goed doen te gelegener tijd de heeren
daaraan te herinneren.
De heer Bergers zegt, dat de voornaamste reden van het
voorstel-Tobé is, dat een verbruiker, winkelier of klein-
industrieel kan zien waarmee hij af is. Wanneer een winkelier
wil bezuinigen, en hij rekent het aan het einde van de maand
om, dan wordt het vanzelf duurderdus hoe meer hij verbruikt,
hoe minder het per K.W.U. kost; wanneer hij bezuinigt, wordt
het per K.W.U. duurder.
Spreker juicht toe de lange rede van den heer de Beede
over de tariefpolitiek; spreker hoopt, dat hij, wanneer hij ook
eens over tarieven begint, n.l. over die van het Slachthuis,
•dan van dien kant diezelfde stem mag hooren. Spreker is
het niet eens met den heer van Weizen, dat die stem pas
in den laatsten tijd heeft weerklonken; er is hier meermalen
voor gestreden, maar wanneer spreker wel eens tariefverlaging
bepleitte, waren de communist en de sociaal-democraten
daartegen. Het Slachthuis is een nog sterker monopolistisch
bedrijf dan de Lichtfabrieken.
De heer Goslinga is het niet eens met den heer de Beede,
dat men over deze zaak bij de begrooting niet heeft kunnen
spreken. Doordat kort vóór de begrooting deze voorstellen
waren ingediend en in praeadvies genomen, is daarover bij
de begrooting niet gesproken. Dit spijt spreker echter eenigs-
zins omdat men bij een begrooting twee kanten heeft, een
inkomstenzijde, maar ook een uitgavenzijde; het is zoo
gemakkelijk wanneer men beide voor zich heeft; wanneer
gesproken wordt over de inkomsten, dan kan men direct
wijzen op de uitgaven. Zoo is het nu niet. Er is over de inkom
sten gesproken en de heer Schoneveld heeft daaromtrent
verschillende cijfers aangehaald. Wanneer men enkel die
cijfers hoort, zou men zich in Luilekkerland wanen. Zooveel
tonnen winst in die jaren! Daartegenover staan echter ont
zettende uitgaven, die ook door de crisis sterk zijn opgeloopen.
De batige saldi van de gemeenterekening vertoonen een
afdalende reeks. Over het jaar 1933 was het batig saldo nog
maar een ton en over 1934 zal vermoedelijk van een eenigszins
beduidend batig slot geen sprake meer zijn. Men moet wel
bedenken, dat, wanneer men het College de inkomsten uit
de bedrijven voor een gedeelte ontneemt door de tarieven
te verlagen, daartegenover moet staan of vermeerdering van
inkomsten uit anderen hoofde, óf verlaging van uitgaven.
Daarom betreurt spreker het, dat zoo kort na de goedkeuring
van de begrooting door Gedeputeerde Staten, dit debat