168
MAANDAG 15
APRIL 1935.
Voorstellen Sehoncvcld en Tobé verlaging electricitcits-
(de Rcede.) tarieven.
dus met den ouden toestand van 1927 niet meer kon rekenen.
In 1930 werd uit de beide fabrieken gehaald een winst van
964.000.ten bate van den gewonen dienst, en in 1933
rond 1.254.000.alzoo 290.000.meer. Daartegenover
stond het feit, dat in diezelfde periode de opwekkingskosten
van gas en electriciteit tezamen ongeveer 435.000.lager
waren geworden.
De tarieven werden echter niet gewijzigd en nu ligt er
toch ongetwijfeld een onjuiste tendenz in om bij een zoo sterke
daling van den kostprijs den verbruiker te vergeten; een der
gelijke verstarring van prijzen zou men zelfs bij het particulier
bedrijf niet licht aandurven, omdat dan al spoedig de con
currentie zich op het artikel zou werpen en zorgen, dat het
goedkooper werd geleverd. De positie der Lichtfabrieken is
door de winstuitkeeringen in die jaren in geen enkel opzicht
in het gedrang gekomen. Er is in dien tijd technisch zeer veel
verbeterd. Er was als het ware een hardnekkige wedloop
tusschen den technischen en den administratieven dienst
om eenerzijds de installatie zoo uitstekend mogelijk te maken
en om anderzijds den technischen dienst bij te houden in
de afschrijving van al die uitgaven; daarvoor wist men be
halve gewone ook nog bijzondere middelen te vinden, door
den Raad goedgekeurd. In de eerste plaats wordt bij de
Lichtfabrieken niets aangelegd of terstond wordt een zeker
bedrag uitgestooten, dat ten volle ten laste van de verhes-
en winst-rekening gebracht wordt. Dat bedrag wordt dus
a fonds perdu in de bedrijven gestoken en ineens afgeschreven.
In de tweede plaats heeft men de afschrijving volgens de ver
ordening, in de derde plaats de reserveeringen volgens de
verordening; in de vierde plaats gebruikt men nog wel eens
graag het middel van extra-reserveering onder bijzondere
goedkeuring van den Raad. Dit systeem is zeer veilig en goed
en kan zijn diensten bewijzen; op de gasfabriek is op het
oogenblik 93.7 van de boekwaarde afgeschreven, zoodat
nog maar 6.3 in de boeken voorkomtvan de aanlegwaarde,
dus de waarde vóór de afschrijving a fonds perdu is 94.6
afgeschreven. En dan is nog niet eens rekening gehouden
met de groote bedragen aan onkosten, die elk jaar automatisch
verdwijnen zonder dat men er kapitaal in kan constateeren,
maar waarin wel degelijk een zekere kapitaalvorming zit.
Het is toch een zeer eigenaardig verschijnsel, dat in dezen
tijd, waarin den Raad altijd wordt voorgehouden, dat de
gewone dienst tekorten geeft, en waarin toch ook geregeld
nog kapitaaluitgaven gedaan worden, de kaspositie van de
gemeente er in het minst niet slechter op wordtdie kaspositie
is goed en blijft goed. Hoe is het mogelijk, dat men maar
tekorten maakt en dat er toch evenveel geld in kas blijft,
zonder dat de gemeente leentf Dit is een tegenstrijdigheid,
die echter wel op te lossen is. In de goede jaren heeft spreker
nooit behoefte gevoeld aan een voorstel tot verlaging
van de tarieven, omdat met de winsten van de fabrieken
aan de gemeente in haar geheel veel betere diensten konden
worden bewezen dan door uit de tarieven te vluchten en zoo
laag mogelijk prijzen te berekenen. Maar ten slotte is er aan
alles een grens en dat wordt niet ingezien op de Langegracht.
Daar ziet men alleen het bedrijf, dat men bestuurt en dat men
schijnt te beschouwen als een zelfstandige eenheid, die de
gemeente zoo één maal per jaar wel eens een uitkeering kan
geven, zooals een particuliere maatschappij haar aandeel
houders van tijd tot tijd begiftigt, maar ten aanzien waarvan
de gemeente overigens kan zorgen, dat het kapitaal en het
monopolie zooveel mogelijk worden gehandhaafd. Deze mee
ning van de Directie van de bedrijven getuigt van een zeer
verkeerden kijk op de positie van de bedrijven en spreker
is er nog niet van overtuigd, dat het College deze zaak anders
beziet. Telkens wanneer er een en ander gevraagd wordt
vanuit den Raad, wordt van de zijde van de bedrijven gezegd:
dit kan niet en dat kan niet, en argumenten krijgt men eigen
lijk nooit te hooren, terwijl het College eenvoudig het advies
van de bedrijven overneemt. Dit is, vooral in dezen tijd, buiten
gewoon verkeerd en niet in het belang van de burgerij. Waar
nu vaststaat, dat de bedrijven groote winsten maken niet
alleen, maar bovendien kapitaal, z.g. reserves afgeven ten
bate van den gewonen dienst, maar terstond weer andere
reserves vormen, acht spreker zich niet langer verantwoord
om in dezen tijd, waarin ieder behoefte heeft aan verlichting
van lasten, deze politiek te blijven steunen. Wanneer het
voorstel van den heer Schoneveld wordt aangenomen, kan
liet bedrag daarvoor gemakkelijk worden gevonden in de
Lichtfabrieken zelf. Spreker heeft er bij herhaling, van 1928
af, op gewezen, dat er met de reserves van de bedrijven iets
„los" is, in dezen zin, dat men ze te sterk aanzette. Dat heeft
de gemeente niet noodig. Wanneer de gemeente haar kapitaal
veilig heeft gesteld, behoeft zij geen reserves meer te maken,
want kans op een concurrentiestrijd heeft zij niet, hoogstens
op een getemperden concurrentiestrijd ten gevolge van surro-
Voorstcllen Schoneveld en Tobé verlaging electriciteits-
(de Rcede e.a.) tarieven.
gaten, die tegenover gas en electriciteit wellicht zouden kunnen
worden gesteld, maar dat geldt niet ten opzichte van de par
ticuliere verbruikers, die de middelen missen om zich van de
levering van de gemeente te ontdoen.
Spreker heeft er dan ook herhaaldelijk op gewezen, dat
er op dit gebied verandering behoort te komen. Een Commis
sie is begonnen met de reserves te onderzoekeneerst werd een
praeadvies toegezegdtoen is er een paar keer over vergaderd
en daarna is de zaak weer vergeten. Dit kan natuurlijk zijn
oorzaak vinden in de bijzondere moeilijkheden van dezen
tijd; spreker erkent, dat van het College zeer veel werk wordt
gevergd en dat men er dus, wanneer men die zaak niet als
een groote, belangrijke wenschelijkheid ziet, wel eens toe komt
ze een tijd lang te laten liggen. Nu is het evenwel jammer,
dat die arbeid niet voortgezet is, want dan zou de Raad veel
meer weten en veel meer kunnen doen en een begrip hebben
van de groote kapitalen, bij de bedrijven opgespaard. Thans
echter bestaat alleen de mogelijkheid zonder eenig gevaar
voor de bedrijven de prijsverlaging, door de heeren Tobé en
Schoneveld voorgesteld, volkomen te dekken door de inkom
sten over een bepaald jaar op te voeren. Dit kan allereerst
door bij de Gasfabriek, zoolang er in de installatie geen ver
andering komt, alle afschrijvingen stop te zetten. Elke verdere
afschrijving bij de Gasfabriek daarvoor heeft spreker geen
technisch advies noodig is op het oogenblik een reusachtig
groote dwaasheid. Een fabriek, tot 5 afgeschreven, staat
practisch op haar restwaarde, zelfs al zou ze niet meer ge
bruikt worden, maar wanneer ze dagelijks in vol bedrijf ge
bruikt wordt, en winst oplevert, is afschrijving eenvoudig
een dwaasheid. Ook bij de Electriciteitsfabriek heeft men de
norm ver overschreden. Op het oogenblik is de boekwaarde
van die fabriek 44 van de aanschaffingswaarde en dus ver
beneden de werkelijke beteekenis van de installatie en haar
winstcapaciteit. Daarom kan men daarin zeer gemakkelijk
wijziging brengen. Spreker is het eens met den heer Schone
veld, dat de bijschrijving in het vernieuwingsfonds er abso
luut af kan. Maar er kan nog meer afdie zaak moet evenwel
onderzocht worden en kan hier niet door den Raad uitgemaakt
worden; daarvoor moet een behoorlijke opdracht gegeven
aan Directie en administratie van de Lichtfabrieken. De
afschrijvingen zijn altijd aan den ruimen kant geweest; de
reserveeringen zijn vrijwel overbodig geweest; men kan met
dat geld nog wat anders doen. Kortom, door vermindering
en stopzetting van afschrijving bij de Gasfabriek, of door weg
lating van de bijschrijving van 1 bij het toch reeds zoozeer
gespekte vernieuwingsfonds kunnen zeer gemakkelijk de
middelen gevonden worden voor de hier gevraagde tarief
verlaging. Daarom vertrouwt spreker, dat de Raad dezen
middag zaken zal doen. De Wethouder heeft zich straks ver
zet tegen de brandtrap voor de school bij de Pieterskerk;
spreker heeft zich daarover eenigszins verwonderd, want er
zijn in den Raad zooveel voorstellen geweest, waartegen de
Wethouder geen bezwaar had, dat spreker een oogenblik zich
afvroeg, waar eigenlijk de vaste lijn in de houding van den
Wethouder was. Tegen den aankoop van de oude Petruskerk
om deze als brandweerkazerne in te richten met andere
woorden om straks de uitgaven weer belangrijk uit te zetten
had hij geen bezwaar. Er zijn meer voorstellen, waarvoor
niemand wat voelt, maar waarbij de Wethouder van Finan
ciën zich gaarne neerlegt; die brandtrap kon' echter ineens
niet. Spreker heeft toen onwillekeurig verband gelegd met de
moeiüjkheid voor den Wethouder om dit praeadvies te ver
dedigen en om dat af te wijzen. Spreker hoopt, dat de Wet
houder thans niet zoo'n groot échec zal lijden als bij het voor
stel inzake het aanbrengen van een brandtrap, maar hij
vertrouwt toch, dat de Raad in dit geval de zaak terdege
zal onderzoeken, zich niet zal bepalen tot een belofte voor
de toekomst, die weer op zijde geschoven kan worden wanneer
de verkiezingen voorbij zijn, maar nu zal beginnen met een
verlaging van de lasten voor de burgerij en zal doen wat in
zijn vermogen ligt om in de toekomst op dien weg voort te
gaan.
De heer Coster vraagt, of uit de mededeeling in het prae
advies op het voorstel van den heer Tobé, n.l. dat het niet
in de eerste plaats gaat om de financieele gevolgen, maar
hoofdzakelijk om het feit, dat het voorstel in een anderen
vorm had moeten worden gegoten, de conclusie mag worden
getrokken, dat, wanneer het voorstel wordt verworpen,
aangehouden of ingetrokken, Burgemeester en Wethouders
zullen toezeggen, binnenkort met een voorstel in die richting
te zullen komen.
De heer van Eek wijst er op met betrekking tot het voorstel
van den heer Schoneveld, dat de Raad hier staat voor een
conflict van belangen. Ongetwijfeld is het een groot gemeente-