MAANDAG 15 APRIL 1935. 167 Voorstellen Schoneveld en Tobé verlaging electriciteits- (van Rosmalen e.a.) tarieven. het College termen zal vinden een gunstig advies over dit voorstel uit te brengen. De heer Tobé is het meest gefrappeerd door het feit, dat zijn voorstel door het College ontraden wordt, niet zoo zeer en niet in de eerste plaats om de financieele gevolgen. Het College acht die dus niet zoo buitengewoon groot en daarover behoeft men zich dus niet erg druk te maken. Blijkens de in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken zijn de financieele gevolgen niet zoo heel groot; vakkundig bekeken zijn zelfs die nog wel eenigszins zwart gezien. Het hoofdbezwaar van het College is echter, dat een uniform tarief voor winkels in strijd zou zijn met een juiste tariefpolitiek; spreker is het in dit opzicht niet met het College eens; 20 jaar geleden, bij de instelling van die tariefpolitiek, zou spreker dat ge loofd hebben en zou dit ook zeer juist geweest zijn. Basis van het winkeltarief is uitsluitend, dat de winkeliers in den spertijd het volle pond, de volle 20 cent per kwu betalen. Men kan van den winkelier moeilijk verlangen, dat hij in den spertijd zijn licht niet brandt, omdat het dan donker is. Het winkeltarief houdt dus niet zoozeer rekening met den spertijd, dan wel met het idee dat de winkelier moet aange spoord worden om electriciteit te gebruiken buiten den spertijd dit heeft men gedaan door het tarief lager te stellen bij het z.g. vastrecht. Hieruit volgt vanzelf, dat bij sprekers voorstel geen rekening gehouden is met de spitsuren; met spitsuren en spitsbelasting kan men bij het winkeltarief geen rekening houden, onder geen voorwaarde. De heer Goslinga vraagt waarom dat niet kan. Dat is juist de quintessens van de geheele zaak. De heer Tobé: Omdat de winkelier het licht juist noodig heeft in den spertijd. Men kan toch niet verlangen, dat hij des ochtends zijn licht aansteekt en het des avonds uit doet. Dat het uniform-tarief aanmerkelijk lager is dan dat voor particulieren, kan spreker niet toegeven. Had spreker voor gesteld, het woonhuis-tarief af te schaffen, dan zou hij Bur gemeester en Wethouders direct gelijk geven, maar het woonhuis-tarief is absoluut lager dan het winkel-tarief. De winkelier heeft het licht voor zijn bedrijf noodig en kan er daarom weinig op bezuinigen, in tegenstelling met een parti culier. Men kan zelfs zeggen, dat de particulieren juist pro- fiteeren van hetgeen de winkeliers meer betalen. Door de Leidsche Middenstandscentrale is gesproken over die geheime tarieven. Burgemeester en Wethouders doen het voorkomen, alsof de Middenstandscentrale daaronder zou hebben verstaan willekeurige tarieven. De vraag is maar, wat men onder geheim verstaat. Spreker meent, dat daar onder moet worden verstaan iets, dat niet aan de publiciteit moet worden prijsgegeven. Verstaat men onder „geheime tarieven" tarieven, die men liever niet aan de publiciteit prijsgeeft, dan zullen Burgemeester en Wethouders het met spreker en de Leidsche Middenstandscentrale eens zijn, dat er héél wat geheime tarieven bestaan. Burgemeester en Wethouders hebben in hun praeadvies gezegd, dat wil men den winkeliers op eenige wijze tegemoet komen, dit in ieder geval op andere wijze zal moeten ge schieden dan door vaststelling van een uniform-tarief, en zij hebben daaraan toegevoegd: wij verklaren ons bij dezen niet onbereid, dit nog eens nader te overwegen. Dezen zin noemt spreker het toppunt; van diplomatieke voorzichtigheid. Of Burgemeester en Wethouders nu alles of niets doen, zij hebben toch gedaan wat hierin staat. Burgemeester en Wet houders willen zoo noodig misschien wel iets doen voor den middenstand. Waarom is dan niet tegelijk een tip in een zekere richting gegeven, waaruit blijkt, wat men wel wil doen? Spreker begrijpt niet, waarom Burgemeester en Wet houders dit voorstel om het winkel-tarief te ruilen tegen een uniform-tarief niet willen overnemen. Veel kost het niet. De Leidsche Middenstandscentrale met alle bij haar aangesloten middenstandsvereenigingen vragen hier om. Er wordt in den laatsten tijd veel gesproken over de wanhoopsstemming, die onder den middenstand heerscht. Dat die stemming aanwezig is, verwondert spreker niet, want er wordt weinig voor deze menschen gedaan. Nu kan er iets voor hen gedaan worden, terwijl het met weinig kosten gepaard gaat. Waarom stelt men dan deze menschen niet tevreden? De heer de Reede zegt, dat de toezegging van een praeadvies op de voorstellen van de heeren Tobé en Schoneveld tijdens de begrooting een discussie over de tarieven van de licht fabrieken en over de daarmee onverbrekelijk verbandhoudende financieele politiek van die bedrijven ten eenenmale on vruchtbaar maakte; spreker heeft zich toen er toe bepaald, er op te wijzen, dat het noodzakelijk was, het mogelijke te Voorstellen Schoneveld en Tobc verlaging eleetriciteits- (de Reede e.a.) tarieven. doen ter verlichting van de algemeene lasten, drukkende op het bedrijfsleven en op de particulieren. Die lasten zijn een groote handicap in dezen tijd en daarin moet zoo mogelijk verbetering worden gebracht. De Wethouder van Financiën is spreker op dit punt aanvankelijk schoorvoetend tegemoet getreden, maar klaarblijkelijk geen illusies willende wekken, heeft hij onmiddellijk daarna zijn breeden rug laten zien en van die houding is dit praeadvies de consequentie. Spreker betreurt, dat deze tweeslachtigheid door het College in dit praeadvies volkomen is overgenomen. Kan men hier eigenlijk spreken van een praeadvies? Het College verklaart zich „niet onbereid" daarvoor is vooral een dubbele ontkenning noodig over het voorstel-Tobé praeadvies uit te brengen. Spreker vindt het zeer eigenaardig, dat wanneer een College een voorstel in praeadvies neemt, het dan in zijn praeadvies komt met een belofte om een praeadvies uit te brengen, alleen omdat de vorm van het voorstel niet deugt. Er ware alle aanleiding geweest, niet deze formeele houding aan te nemen en een praeadvies uit te brengen. Spreker is het met den heer Tobé op dit punt absoluut niet eens; deze ziet voorbij en ontkent zelfs de noodzakelijkheid van een vast recht-tarief. Daarmee bewijst hij de zaak in geen enkel op zicht te hebben gepeild. Wel is juist de gedachtengang van den heer Tobé, dat verlichting van lasten voor het bedrijfs leven en voor den winkelstand zeer noodzakelijk is. Dit heeft het College zeer wel begrepen en daarom had in dit geval een praeadvies kunnen volgen, dat een compromis was tus- schen de goede gedachte van den heer Tobé inzake verlaging van lasten en de eischen, die nu eenmaal aan een juiste tarievenpolitiek gesteld moeten worden. Inderdaad is in geen geval te verdedigen, dat het tarief voor particulieren belangrijk voordeeliger is dan het winkeltarief. Spreker kent gevallen van winkeliers, die rondom komen op 29 cent per kwu per jaar, terwijl spreker rondom 12 cent per kwu betaalt. Die wanverhouding kan alleen opgelost worden door hen, die technisch deskundig zijn en over alle gegevens beschikken; daarom verwacht spreker stellig, dat er zeer binnenkort in de richting van het voorstel-Tobé iets gedaan zal worden en voorstellen zullen komen, die de gewenschte verlichting zul len brengen in die mate als verantwoord is in verband met de positie der bedrijven. Van het voorstel-Schoneveld zegt het College, dat het geld kost, dat dit niet gevonden kan worden door bezuiniging en versobering in het bedrijf en dat het College geen anderen weg weet om daarvoor de middelen te vinden. Burgemeester en Wethouders beroepen zich daarbij op een advies van de Directie en een schrijven van Commissarissen en zij endos- seeren eenvoudig de verantwoordelijkheid aan den gemeente raad door te zeggen: „de Raad kan zelf de middelen daarvoor aanwijzen." Spreker gevoelt dit als een vlucht uit de verant woordelijkheid. Hij had in dit geval van het College verwacht of onherroepelijk: „neen" öf royaal: „ja" en dan langs welken weg. Nu zeggen Burgemeester enWethouders: „het kan vriezen en het kan dooien." De heer Goslinga merkt op, dat Burgemeester enWethouders dat juist niet zeggen. De heer de Reede leest dit toch duidelijk in het praeadvies. Burgemeester en Wethouders hadden, van hun standpunt bezien, moeten zeggen: het kan niet, dus de Raad mag het niet doen, en niet: laat de Raad het maar doen. De verant woordelijkheid voor de leiding berust bij het College en dat moet een advies geven, waaraan de Raad zooveel houvast heeft, dat hij verantwoordelijk kan staan voor alle beslissingen, die hij wil nemen. Spreker ziet er nu een bedekte erkenning in van de mogelijkheid van tariefsverlaging. W anneer men het beheer van de bedrijven in het algemeen beziet, kan men constateeren, dat het zuiver kapitalistische bedrijven zijn, in dezen zin, dat zij goede en kwade eigenschap pen van het particulier bedrijf hebben overgenomen. Onder deze goede eigenschappen valt te rekenen, dat het kapitaal wordt veilig gesteld, dat gezorgd wordt voor een behoorlijken gang van zaken. Onder de kwade eigenschappen valt te rekenen, dat naast de dekking van een beperkt monopolie alle dekkingen ook nog worden noodig geacht en dat het zakelijk besef wordt gemist, omdat men eenvoudig de prijzen losmaakt van de werkelijkheid en er geen oogenblik aan schijnt te denken, daaraan de basis te geven van reëele calculaties. Dat komt in het belang van de gemeentekas buitengewoon goed uit. De heer Schoneveld heeft reeds gewezen op de be langrijke bedragen, die uit de beide bedrijven in de gemeente kas zijn gevloeid. Die cijfers waren op zichzelf juist, maar spreker zou liever willen wijzen op de cijfers tusschen 1930 en 1933, omdat omstreeks 1930 een belangrijke uitbreiding van de electriciteitsfabriek heeft plaats gehad en men toen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 5