MAANDAG 15 APRIL 1935.
177
Verzoeken C. J. van dér Zeeuw en J. Duindam in zake ont-
(Voorzitter c.a.) ruiming van onteigende perceelen; e. a.
„Ondergeteekenden meenen, dat den gedaagde wegens
stilstand in zijn bedrijf tot 1 Juli 1935 toekomt vergoeding
van de zuivere winst, te stellen op ƒ2.771,06 per jaar, over
3 maanden n.l. April, Mei en Juni, daar op 1 April 1935
het perceel ter beschikking van de Gemeente moet zijn
dus 692.76."
Dit geldt ten aanzien van den anderen gedaagde evenzeer.
De bedoeling is dus het adres te stellen in handen van het
College ter afdoening, in dien zin, dat het gevraagde uitstel
niet verleend zal kunnen worden. Zelfs al zou uitstel verleend
kunnen worden, dan zou daaruit volgen, dat de gelden,
hun door de gemeente uitgekeerd, terugbetaald moesten
worden en dat alle schade voor de gemeente uit uitstel
voortvloeiende vergoed zou moeten worden.
De heer Lombert meent toch, dat men niet uit het oog
mag verliezen de billijkheid ten aanzien van de eigenaren
van sommige van die perceelen.
De heer Splinter zegt, dat die het lang genoeg geweten
hebben.
De heer Lombert ontkent dit ten sterkste. Men kon toch
niet eerder klaar zijn dan nadat de rechtbank een beslissing
had genomen; in den tijd tusschen de beslissing van de
rechtbank en nu hebben die personen daarvoor niet kunnen
zorgen. Men kan zeggen: daarvoor zijn zij financieel schade
loos gesteld, maar dat kan toch geen geldig motief zijn.
Men kan de winstderving voor een bepaalden tijd ver
goeden, maar het staat toch anders wanneer men zijn zaak
moet sluiten.
De Voorzitter zegt, dat dit alles op de juiste waarde is
geschat door de deskundigen.
De heer Lombert zegt, dat daarbij toch niet geschat is de
mogelijkheid van verlies van zijn cliënteele.
De heer Bergers erkent, dat de heer Duindam wist, dat
hij er uit moest, maar hij wist niet hoeveel schadeloos
stelling hij kreeg, hetgeen voor hem van belang was, omdat
hij eerst moet weten wat hij ontvangt, opdat daarna zijn
uitgaven geregeld kunnen worden.
De Voorzitter zegt, dat daarom de rechtbank hem op
kosten van de gemeente 3 maanden tijd geeft om een ander
pand te zoeken.
De heer Bergers zegt, dat de Vleeschkeuringswet bepaalde
eisehen stelt voor de inrichting van een slagerij. Nu zegt
de heer Splinter wel, dat de heer Duindam gedurende
drie maanden daarvoor gelegenheid heeft, maar dan moet
hij dag en nacht werken in het perceel, dat hij aangekocht
heeft. Het is niet zoo gemakkelijk voor hem om op tijd
klaar te zijn. De architect heeft wel een heel mooie be
rekening gemaakt, maar hij kan zich toch ook een paar
dagen vergist hebben. Het betreft hier toch een inwoner en
belastingbetaler. Spreker meent, dat men met eenige moeite
wel tot overeenstemming zou kunnen geraken.
De heer Sehüller begrijpt niet, dat na de uiteenzetting
van den Voorzitter nog bezwaar tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders wordt gemaakt. Het is ver
klaarbaar, dat de heer Duindam in zijn pand is blijven
zitten tot de uitspraak van de rechtbank viel, omdat de
rechtbank er anders misschien rekening mede zou hebben
gehouden, dat de zaak reeds elders gevestigd was en er dan
vermoedelijk een geringere schadevergoeding zou hebben toe
gekend. Nu is hij blijven zitten tot die uitspraak viel en daar
van dient hij de volle consequentie te aanvaarden. Hij heeft
volledig schadevergoeding van de gemeente gekregen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten de adressen
te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter
afdoening.
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde de interpellatie
van mevrouw Braggaar in zake de uitvoering van het raads
besluit betreffende het aangaan van een regeling met de te
Leiden werkende ziekenfondsen in zake het verleenen van
een reductie op de Ziekenfondspremie aan ondersteunden.
Mevrouw Braggaar dankt den Raad voor het haar verleende
verlof en stelt Burgemeester en Wethouders de volgende
vragen
1. Heeft het College goede nota genomen van het Raads-
Interpellatic mevrouw Braggaar in zake regeling zieken-
Braggaar e.a.) fondspremie aan ondersteunden.
besluit van 25 Januari 1935, waarbij met de Ziekenfondsen
een regeling werd getroffen, teneinde aan de daarvoor in
aanmerking komende ondersteunden een reductie te ver
leenen op de ziekenfondspremies, met bepaling dat de kosten
daarvan zullen worden gedragen door gemeente, artsen,
apothekers en fondsen!
2. Is het College niet van meening, dat het hierbij de
bedoeling van den Raad is geweest, om de ondersteunden
eenige verlichting te geven in hun moeilijke omstandigheden!
3. Is het College niet van meening, dat artsen, apothekers
en fondsen aan d© totstandkoming van deze regeling hebben
meegewerkt in goed vertrouwen, dat hun bijdragen in de
kosten ook geheel ten goede zullen komen aan de onder
steunden en niet met de bedoeling, om Maatschappelijk
Hulpbetoon daardoor in de gelegenheid te stellen om de
uitkeeringen te verlagen!
4. Is het College ermee bekend, dat Maatschappelijk
Hulpbetoon, ter uitvoering van dit Raadsbesluit, aan de
ondersteunden, ter gedeeltelijke betaling van de ziekenfonds
premies, geldwaarde-bons heeft uitgereikt, maar tegelijkertijd
voor tal van ondersteunden de uitkeering heeft verlaagd
met een grooter bedrag dan de waarde der bons!
5. Is het College bereid te bevorderen, dat door Maat
schappelijk Hulpbetoon het Raadsbesluit op zoodanige wijze
zal worden uitgevoerd, dat de ondersteunden daardoor geen
schade lijden!
Ter toelichting van haar vragen wijst spreekster er op,
dat er groote ontstemming heerscht onder de door bedoelde
maatregelen gedupeerde arbeiders. Door de wijze, waarop
Maatschappehjk Hulpbetoon met het Raadsbesluit van 25
Januari jl. omspringt, beteekent deze reductie een ver
slechting voor de armlastige ondersteunden. Over de arm
lastigen is toen trouwens niet gesproken, ook niet door den
heer van Stralen; alleen is gesproken over den steun aan
valide arbeiders, maar niet over Maatschappelijk Hulpbetoon.
Met deze reductie kan men echter nooit verslechting bedoeld
hebbende bedoeling was deze reductie aan de ondersteunden
ten goede te doen komen, maar op het oogenblik is het een
reductie alleen voor de gemeente, niet een voor de onder
steunden.
Wat de derde vraag betreft, meent spreekster stellig te
weten en is zij overtuigd, dat wanneer de artsen, apothekers
en fondsen ook maar eenigszins geweten hadden, dat dit
voor een groote groep gesteunden een vermindering van
inkomsten zou beteekenen, zij daarop zeker niet zouden
zijn ingegaan. Op deze bijeenkomst, waarop vertegen
woordigd waren artsen, apothekers, ziekenfondsen, Sociale
Zaken en Maatschappehjk Hulpbetoon, is in dit verband
niet over de armlastigen gesproken, maar alleen over de
gesteunden, die op het oogenblik het volle fondsgeld betalen
er is evenwel niet gezegd, dat dit een verlaging tengevolge
zou hebben. Er is toen gezegd, dat 3/9 zou betaald worden
door de artsen en de apothekers 8 cent), 2/9 door de
fondsen (2 cent) en door de gemeente (6 cent), waarvan
®/9 door de gesteunden. Dit is een verlichting voor de valide
arbeiders, maar in werkelijkheid beteekent het voor de
gesteunden van Maatschappehjk Hulpbetoon, waarvoor voor
heen het volle fondsgeld werd betaald, een verlaging van in
komsten. De betrokkenen krijgen nu, terwijl het fondsgeld
bedraagt 24 cent per lid, een bonuitkeering van 16 cent,
zoodat voor elk gezinslid boven de 16 jaar 8 cent betaald
moet worden. Dat is vooral bezwaarlijk voor gezinnen,
waarvan 4 of 5 leden ouder dan 16 jaar zijn, waar de steun
bedragen zoo laag zijn, dat er niets van kan worden gemist.
Daarbij komt, dat men de bedragen naar boven afrondt.
Voor een gezin van twee personen wordt niet 48 cent af
gehouden, maar 50 cent. Verder wordt, wanneer de menschen
in den loop van den tijd 4, 5 of 6 cent boven de norm zijn
gesteund, 55 of 60 cent van den steun ingehouden. Wanneer
men spreekt van verhooging van de normen, wordt aanstonds
gewezen op den leidraad, die in 1933 door den Armenraad
is vastgesteld, maar in dien leidraad staat, dat de contri
butie voor begrafenis- en ziekenfonds geheel wordt vergoed,
evenals de contributie voor ziekenhuisverpleging. De steun-
normen zijn zoo laag gesteld, dat dit absoluut noodzakelijk
is gebleken. Nu wordt eenvoudig die leidraad op zijde ge
schoven en laat men de menschen zonder meer een deel
bijdragen. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat de menschen,
die tot dusverre nog altijd hun ziekenfonds hebben aan
gehouden, nu genoodzaakt zullen zijn daarvoor te bedanken.
Zij krijgen dan een stadsgeneesheer. Zoo zullen velen, die er
vroeger tegen opzagen, bij den gemeentelijken armendienst
terecht komen. Daarom hjkt spreekster dit ook niet juist.
De heer Romijn zegt, dat het College zich voorstelt op
deze vragen in de volgende Raadsvergadering te antwoorden.