MAANDAG
15 APRIL 1935.
175
Voorstellen Sehonevcld en Tobé verlaging electrieiteits-
(Goslinga c.a.) tarieven.
en vernieuwingsfonds. Wil de Raad daartoe overgaan, dan
moet hij het weten. De Raad is souverein. Het is niet sprekers
zaak, maar die van den Raad, van de gemeentenaren.
Intusschen is het sprekers plicht om uit de vele cijfers en
redeneeringen duidelijk naar voren te brengen waarom
het gaat.
De heer de Reede zegt, dat de Wethouder daarin op het
oogenblik niet erg slaagt.
De heer Goslinga meent, dat de Raad op het oogenblik
heel goed weet waarom het gaat.
Spreker heeft geen bezwaar tegen de motie van den heer
Schoneveld. De Raad kan zich dan nog eens een uiteenzetting
doen gevexi, aan de hand van de cijfers en het advies van
commissarissen, ten aanzien van dit speciale punt. Deze
quaestie is in de stukken niet behandeld, maar dat kon ook
niet. Het voorstel gaf alleen aanleiding tot de veronder
stelling, dat het gevonden zou worden door belasting-
verhooging of verlaging van uitgaven. Burgemeester en
Wethouders konden niet vermoeden, waar pas nog bij de
behandeling van de begrooting, onder tegenstand van een
gedeelte van den Raad, besloten was de storting in het
afschrijvings- en vernieuwingsfonds te halveeren, dat de
Raad het wilde vinden door de stortingen in dat fonds maar
heelemaal weg te laten. Spreker vreest, dat de Raad dien
weg niet tot het eind kan bewandelen.
Er is kapitaal gevormd, zeide de heer de Reede. Gelukkig
is dat het geval. Dat is ook gedaan ten aanzien van het
Slachthuis. Daardoor is men in staat te vernieuwen zonder
verhooging van de kapitaallasten voor de gemeente en zonder
verhooging van het tarief. In Utrecht b.v. moet men het
Slachthuis noodzakelijk vernieuwen, maar waar de per
manente uitkeeringen aan de gemeente opgesoupeerd zijn
in de begrooting, moet tariefsverhooging plaats hebben.
In Leiden is dat niet noodig, omdat een spaarpot gevormd is.
Sprekers uitlating bij de begrooting inzake het betoog
van den heer de Reede moet gezien worden in verband met
wat spreker toen verder gezegd heeft. Met het uit zijn ver
band rukken van een dergelijke uitlating kan men een
succes behalen, maar dat is toch niet de methode om over
een zoo belangrijke zaak te debatteeren. Men is in midden
standskringen ontevreden over de tarieven, wordt gezegd,
maar die ontevredenheid zou eerst recht tot uiting komen
als het voorstel-Tobé werd aangenomen; men moet niet
denken, dat men dan tevreden zou zijndan zou nog grooter
onrecht gebeuren dan nu misschien hier en daar wel eens
gebeurt. In December is het winkeltarief ook al verlaagd,
en nu moet er weer een verlaging van de gewone tarieven
komen. Het een is in zekeren zin in concurrentie met het
ander.
De heer Tobé wil heelemaal geen verlaging van het winkel
tarief.
De heer Goslinga wil, als het heelemaal geen geld kost,
er nog wel eens over denken. Over het voorstel-Tobé moet
echter eerst een beslissing vallen, wil het College het verder
bekijken. Spreker raadt den heer Tobé aan het voorstel te
handhaven en er over te laten stemmen dan wel het in te
trekken, maar spreker kan zich niet vereenigen met aan
houding; dan blijft de zaak weer onbeslist. De Raad moet
zich daarover uitspreken, wil gevolg gegeven worden aan
de toezegging van het College. Het zijn evenwel concur-
reerende voorstellen; als men den middenstand wil ont
heffen, kan men de anderen niet ontheffen. Spreker kan een
gulden maar één keer uitgeven; hij blijft er bij, dat het voor
stel geen aanbeveling verdient; de motie-Schoneveld ont
moet echter wegens haar buitengewoon voorzichtige uit
spraak, bij het College geen verzet.
De Voorzitter zegt, dat wel duidelijk is gebleken de juist
heid van de opmerking van den heer Goslinga, dat het het
College niet duidelijk was, op welke wijze men wilde trachten
deze tariefverlaging niet ten nadeele te doen strekken van
de algemeene inkomsten van de gemeente. Dat men op het
oog had de vermindering der stortingen in het vernieuwings
fonds was niet bij het voorstel gezegd of aangegevenin zoover
acht spreker het ook niet juist, dat de heer Schoneveld zeide
te betreuren, dat het praeadvies zoo sober washet voorstel-
Schoneveld c.s. was geheel gespeendjvan alle toelichting. Indien
de heer Schoneveld het College den weg gewezen had om dit
geld te vinden, zou het College een geheel ander praeadvies
hebben kunnen uitbrengen. Die mogelijkheid is echter niet
geopend, doordat de heer Schoneveld dat geheim bewaarde.
Dit maakte voor het College deze zaak niet gemakkelijker
Voorstellen Schoneveld en Tobé verlaging clectrieitcits-
(Voorzitter e.a.) tarieven.
en was oorzaak, dat dit het praeadvies niet zoo heeft
kunnen maken als de Raad het wenscht.
Intusschen is het duidelijk, dat de Raad wenscht, dat
een nader onderzoek wordt ingesteld. Spreker acht dit
ook wel gewenscht, waar het hier een belangrijke zaak
betreft, die de Raadsleden ook met kennis van zaken
en daartoe speciaal voorgelicht onder oogen moeten zien.
Eerst wanneer dat onderzoek geschied is, kan over het voor
stel van den heer Schoneveld een beslissing worden genomen.
Spreker zal in de eerste plaats in stemming brengen de
motie van den heer Schoneveld. Wordt deze aangenomen,
dan zal de Raad zoo spoedig mogelijk in kennis worden
gesteld met de resultaten van het onderzoek naar de mogelijk
heid van verlaging van het algemeen electriciteits- en gas-
tarief door een andere financiering van de Lichtfabrieken.
De heer Schoneveld vraagt, of dan zijn oorspronkelijk
voorstel blijft bestaan.
De Voorzitter antwoordt bevestigend. De behandeling van
dat voorstel wordt alleen opgeschort.
Spreker zal eerst in stemming brengen de motie van den
heer Schoneveld. Wordt deze aangenomen, dan is de motie
van den heer de Reede overbodig geworden en zal spreker
in stemming brengen het voorstel van den heer Tobé.
De heer de Reede wijst er op, dat het gebruikelijk is, de
motie, welke het verst strekt, het eerst in stemming te brengen.
Spreker acht het niet twijfelachtig, dat zijn motie verder
strekt dan die van den heer Schoneveld.
De Voorzitter zegt, dat hij dit niet inziet. Beide moties
spreken van een onderzoek naar de mogelijkheid van ver
laging van de tarieven door de financiering van de Licht
fabrieken nader onder de oogen te zien. In zooverre stemmen
de moties overeen. Dan wordt in de motie van den heer de
Reede genoemd een bedrag van 50.000.voor de tweede
helft van 1935, terwijl de motie van den heer Schoneveld
betrekking heeft op een hooger bedrag, n.l. aanvankelijk
100.000.en uiteindelijk 130.000.
De heer de Reede wijst er op, dat, wanneer zijn motie wordt
aangenomen, over de zaak beslist is. Wordt de motie van
den heer Schoneveld aangenomen, dan wordt de zaak op
de lange baan geschoven, mogelijk tot een voor spreker
niet te aanvaarden datum.
De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat de motie
van den heer Schoneveld spreekt van een termijn van twee
maanden.
De heer de Reede herhaalt, dat hij aan die voorlichting
geen behoefte heeft.
De Voorzitter zegt, dat de Raad daaraan wel behoefte
kan hebben.
De heer de Reede wijst er op, dat de heer Wilmer er ook
geen behoefte aan heeft. Andere Raadsleden misschien
evenmin.
De Voorzitter zegt, dat, wanneer de motie van den heer
Schoneveld niet wordt aangenomen, die van den heer de
Reede in stemming komt.
Spreker zal dus allereerst in stemming brengen de motie-
Schoneveld.
De heer van Eek kan zich daarmee niet vereenigen. Een
positieve uitspraak zooals de heer de Reede vraagt, gaat
verder dan het vragen van een onderzoek, zooals de heer
Schoneveld wil.
De Voorzitter zegt, dat geen van beide voorstellen een
positieve uitspraak inhoudt.
De heer van Eek zegt, dat de motie-de Reede wel een
positieve beslissing behelst.
De Voorzitter zegt, dat men dan het voorstel-Schoneveld
maar moet verwerpen.
Spreker stelt voor de motie-Schoneveld in stemming te
brengen vóór de motie-de Reede.
Het voorstel van den Voorzitter wordt verworpen met
20 tegen 13 stemmen.