MAANDAG 15 ARPIL 1935. 173 Voorstellen Sclioncveld en Tobé verlaging eleetrieiteits- (de Reede e.a.) tarieven boekwaarde. Wanneer de Wethouder zegt: de prijzen zijn zoo teruggeloopen, wij hebben die bedrijven tegen zoo hooge prijzen gesticht", dan laat zijn geheugen hem bedenkelijk in den steek. Er is wel gebouwd tegen hooge prijzen, maar wat tegen hooge prijzen is gebouwd, is afgeschreven en wat later bij de Lichtfabrieken is gebouwd tegen niet hooge prijzen, staat voor minder dan 50 op de balans. Daarom is het in alle opzichten te verdedigen, dat de afschrijvingen worden gebracht op een peil, dat aan den ruimen kant is, maar niet zoo overtollig ruim als op het oogenblik. Een prijsverlaging, als de heer Schoneveld voorstelt, kan dan gedekt worden uit de inkomsten van dit jaar. Zegt de Wethouder: dan ben ik het geld kwijt", dan antwoordt spreker: dat is ook precies mijn bedoeling. Men houdt ten slotte ander geld over en daar mede moet die andere uitgave gedekt worden. De Wethouder behoeft niet te zeggen: „het is jammer, dat de begrooting niet ter tafel ligt", want in de begrooting komt op deze wijze geen enkel gat. Wanneer dit voorstel wordt aangenomen, worden tegelijkertijd de uitgaven daarvoor gedekt door de ontvang sten, die spreker heeft aangewezen. Dat vermindert ook niet de financieele kracht van de bedrijven. Deze blijft volkomen gelijk. Ten opzichte van de kaspositie heeft de Wethouder spreker blijkbaar misverstaan. Toen spreker over de kaspositie sprak, bedoelde hij het bedrag, dat de gemeente van zichzelf in kas heeft. Hij heeft toen den Wethouder gevraagd: hoe is het mogelijk, dat, terwijl er geregeld tekorten gemaakt worden, toch de kaspositie van de gemeente niet slechter wordt. De heer Goslinga zegt, dat er geen tekorten gemaakt worden. De heer de Reede meende, dat alle begrootingen tekorten hadden gehad, die alle gedekt waren door de reserves. Die reserves zitten in de kas van de gemeente en wanneer die uit de kas gaan door de tekorten, moet de kaspositie verminderen. De deposito's van de gemeentebedrijven bedragen ruim 3 millioen. Die liggen bij den gemeente-ontvanger. Dat zijn afschrijvingen, reserves enz., batige sloten van 1932 en 1933, na aftrek van reserves, maar alles bij elkaar gevoegd en-ver geleken met enkele jaren geleden is er geen sprake van een vermindering van de kaspositie van de gemeente. De heer Goslinga zegt, dat er niet 3 millioen gulden bij den Ontvanger liggengeen sprake van De heer de Reede erkent, dat men veel van wat hier gebeurd is te danken heeft aan de voorvaderenhet is goed, dat die dat gedaan hebben. Keizer Wilhelm II had een mooi spreek woord: wat gij van Uw voorvaderen geërfd hebt, behoudt dat om het te bezitten. De resultaten, door dien keizer be reikt, zijn niet zeer schitterendhet zou Leiden ook zoo kunnen gaan en daarom is het verstandiger om, zoolang men het kan, daarvan te profiteeren en gebruik te maken; dat is beter dan te hopen, dat er in de toekomst wat mee bereikt kan worden. Spreker is daarom van zichzelf overtuigd, dat hij niet on voorzichtig gesproken heeft en hij geeft den Raad in over weging om thans spijkers met koppen te slaan. Spreker kan zich niet vereenigen met de gedachte van den heer Schoneveld, waardoor deze zaak eigenlijk op losse schroeven zou worden gezet. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer Schoneveld, luidende: ,,De Raad verzoekt het College van Burgemeester en Wet houders, binnen twee maanden aan den Gemeenteraad te willen mededeelen, de resultaten van een onderzoek naar de mogelijkheid van de toepassing van het voorstel-Schoneveld door vermindering van storting in het vernieuwingsfonds, een verminderde afschrijving en eventueele interne reorganisatie van het bedrijf." De heer de Reede kan zich niet geheel met de motie-Schone- veld vereenigen en dient daarom zelf een motie in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer de Reede, luidende: „de Raad: van oordeel dat een verlaging van lasten dringend noodig is; overtuigd, dat door eenige wijziging in de financiering der lichtfabrieken daarvoor de middelen kunnen worden gevonden, stelt voor dit doel in 1935 een bedrag van 50.000.ter be schikking noodigt Burgemeester en Wethouders uit zoo tijdig aan dit voorstel een passenden vorm te geven, dat verlaging van het electriciteitstarief op 1 Juli a. s. kan ingaan". Voorstellen Schoneveld en Tobé verlaging eleetriciteits- (Voorziiter e.a.) tarieven. De Voorzitter vraagt hoe men deze motie moet opvatten. De heer de Reede stelt een motie voor, waarbij tegelijkertijd 50.000.wordt gevoteerd. Wanneer de Raad echter het College een crediet van 50.000.verleent, zullen die toch ergens gevonden moeten wTorden. De heer de Reede heeft die toelichting eigenlijk zelf al ge geven. Die 50.000.moeten gevonden worden door eenige wijziging van de financiering der Lichtfabrieken. Ook in het voorstel wordt uitgesproken, dat het niet gaat om de reserves, maar om de financiering. Spreker wijzigt echter zijn motie in den door het College gewenschten zin. De Voorzitter deelt mede, dat de heer de Reede zijn motie heeft gewijzigd, zoodat zij alsnu luidt: „De Raad: van oordeel dat een verlaging van lasten dringend noodig is; overtuigd, dat door eenige wijziging in de financiering der lichtfabrieken daarvoor de middelen kunnen worden gevonden en dat voor dit doel in 1935 een bedrag van 50.000.ter beschikking moet worden gesteld; noodigt Burgemeester en Wethouders uit zoo tijdig aan dit voorstel een passenden vorm te geven, dat verlaging van het electriciteitstarief op 1 Juli a.s. kan ingaan." De heer Wilmer zegt, dat het den Raad niet gemakkelijk is gemaakt, met kennis van zaken een beslissing in deze aange legenheid te nemen, in de eerste plaats omdat het praeadvies buitengewoon weinig houvast biedt; vervolgens omdat de meeningen van twee personen, aan wie de Raad herhaalde malen vertrouwen heeft geschonken inzake het financieel beleid der gemeente, de heeren Goslinga en de Reede, recht tegenover elkaar staan, en ten slotte omdat de Wethouder van Financiën zelf zeide, dat het betoog van den heer de Reede een onverantwoordelijke politiek bevatte, zeer onvoor zichtig was enz. Wanneer men nagaat wat de Wethouder van Financiën heeft gezegd in de Raadsvergadering van24 Januari 1935, (bl. 64) zou men zeggen: de Raad moet zich zonder slag of stoot met de motie van den heer de Reede vereenigen. Immers, de Wethouder zeide toen: „Wanneer iemand met de financieele bekwaamheden van den heer de Reede derge lijke dingen zegt, dan heeft dit voor het College een zeer groote beteekenis. Het ware te wenschen, dat naar dit ge achte lid, dat een goeden kijk heeft op de zaken, en dat uiterst deskundig is, wat meer werd geluisterd." De heer Goslinga zegt, dat de heer de Reede toen heel anders gesproken heeft dan nu, precies omgekeerd. De heer Wilmer ziet in de motie van den heer Schoneveld, waarmede hij zich kan vereenigen, ook dit goede, dat de Raad deze zaak over 2 maanden nog eens geheel kan bezien en dan een beslissing kan nemen. De heer Schiillcr: Ka de verkiezingen! De heer Wilmer zegt, dat hij zich óók kan vereenigen en dat hij zich nu zal vereenigen met de motie van den heel de Reede. Er schijnen in den Raad minderwaardige elementen te zijn, die van oordeel zijn, dat een Raadslid vóór de ver kiezingen er een andere meening op na houdt, dan na de verkiezingen. Dat is een afbreken van het parlementaire systeem. De Voorzitter verzoekt den heer Wilmer de woorden „minderwaardige elementen in den Raad" terug te nemen. De heer Wilmer zal dan zeggen, dat er minderwaardige meeningen worden verkondigd omtrent de wijze, waarop Raadsleden hun taak opvatten. Spreker zal zich vereenigen met de motie van den heer de Reede, omdat deze meer concreet aangeeft, in welke richting moet worden gegaan. Wat het voorstel van den heer Tobé betreft, dit lijkt spreker daarom zoo sympathiek, omdat het een regeling aangeeft, die de ingewikkeldheid mist van de huidige regeling, waar tegen in middenstandskringen algemeen bezwaar bestaat. Tegen dit voorstel schijnt een meerderheid van den Raad echter overwegend bezwaar te hebben. Spreker geeft daarom den heer Tobé in overweging het College uit te noodigen, ook binnen 2 maanden een voorstel te doen tot wijziging van het winkeltarief, zooals het College zelf reeds min of meer, zij het in vage termen, heeft ingeleid. Zooeven is hier geïnterrumpeerd, alsof er dezerzijds prijs op gesteld zou worden, de beslissing hierover uit te stellen tot na de verkiezingen. Het is toch zeer minderwaardig van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 11