MAANDAG 25
MAART 1935.
159
Ordening straathandel; wijziging verordening op de
(van Eek e.a.) straatpolitie.
op andere wijze aan den kost kunnen komen. Spreker is daarop
niet gerust. Toch zal men dan de maatregelen moeten nemen,
waardoor deze menschen op redelijke wijze in hun levensbe
hoeften kunnen voorzien. Dat gebeurt niet en daarom heeft
spreker bezwaar tegen dit algemeen verbod. Spreker heeft
geen bezwaar tegen het treffen van eenige regeling, in
dien zin dat ieder, die in Leiden wil venten, verplicht wordt
zich te laten inschrijven in een register; aldus zon voorkomen
worden dat ieder, die maar behoefte gevoelt eens met iets
te venten, daartoe overgaat; de politie weet dan wie in het
bezit is van een vergunning. Spreker zou willen, dat zij, die
in het register werden ingeschreven, daarvan een bewijs ont
vingen en dat geweerd worden kinderen, die willen venten
en zij, die van buiten de gemeente komen om maar eens te
probeeren hier te gaan venten. In elk geval moet echter voor
hen, die zich aldus een zekere bijverdienste willen verschaffen
de vrijheid daartoe blijven bestaan. Spreker is een groot voor
stander van ordening, maar wanneer die tot gevolg zou hebben
dat het hun, die in nood verkeeren, moeilijker gemaakt wordt
in hun behoeften te voorzien, dan zou spreker daartegen
bezwaar hebben. Spreker wenscht wijziging van art. 51,
lid 2, der verordening op de straatpolitie; het College heeft vol
gens dat artikel de vrijheid iemand al dan niet toe te laten als
venter; het kan de vergunning om allerlei redenen weigeren.
Spreker wil inschrijving in een register; daardoor voorkomt
men heel wat last en bovendien is het ongewenscht hun,
die zich een kleine bijverdienste willen verschaffen, de ge
legenheid daartoe te ontnemen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer van Eek, luidende:
„Ondergetekende stelt voor om het 2e lid van het nieuw
ontworpen artikel 51 der Verordening op de Straatpolitie
aldus te doen luiden:
1°. voorzoover het verkoopen, ten verkoop aanbieden of
venten geschiedt door hen, die blijkens een door den Commis
saris van Poütie afgegeven bewijs in een door hem gehouden
register zijn ingeschreven als venter, welke inschrijving slechts
geldt voor een bepaalden tijd, doch telkens kan worden ver
nieuwd, en waaraan geen andere voorwaarde is verbonden,
dan dat de in te schrijven persoon den leeftijd van zestien
jaren moet hebben bereikt."
De Voorzitter zegt, dat het College en de meerderheid van
de Commissie voor de Strafverordeningen zich niet kunnen
vereenigen met het betoog van den heer van Eek. In de toe
lichting van zijn voorstel heeft het College niet onduidelijk
te kennen gegeven, dat het de locale protectie uit den booze
acht. Het doet alle mogeüjke moeite de locale protectie, die
in andere gemeenten ingang gevonden heeft, ongedaan te
maken, opdat in die gemeenten het venten voor de Leidsche
ingezetenen even goed mogelijk wordt als het venten voor de
ingezetenen van de omliggende gemeenten in Leiden mogelijk
is. Op dat punt bestaat er tusschen het College en de meer
derheid van de Commissie voor de Strafverordeningen geen
verschil van meening. De meerderheid dier Commissie
heeft wel degelijk ingezien, dat het noodzakelijk is, een zekere
zeggenschap over de venters te hebben. Ook de heer van Eek
heeft in de Commissie toegegeven, dat er misbruik van de
vrijheid wordt gemaakt en gevallen van verkapte bedelarij
voorkomen, die geweerd moeten worden. Spreker is het met
den heer van Eek volmaakt eens, dat men niet aan al te jeug
dige personen het recht van venten moet geven. Men heeft
echter bij deze zaak niet alleen de belangen van de venters,
maar ook die van de gemeentenaren, die onnoodigen last onder
vinden in oogenschouw te nemen.
Het College stelt nu voor, het venten te verbieden, maar het
College te machtigen van het verbod dispensatie te verleenen,
terwijl het de bedoeling van het College is, de dispensatie
altijd te verleenen, behalve in de gevallen, waarin het te
jeugdige personen of verkapte bedelarij betreft.
De heer van Eek verliest uit het oog, dat het voor de politie
zeer moeilijk is met bewijzenaante toonen, dat verkapte bede
larij plaats heeft. In het systeem van den heer van Eek wordt
het den verkapten bedelaars zeer gemakkelijk gemaakt, hun af
keurenswaardig beroep uit te oefenen. Voor de politie is het
veel gemakkelijker, er tegen te waken en de burgerij er tegen
te beschermen, wanneer aan dergelijke personen zonder vorm
van proces de vergunning kan worden ontnomen, zonder dat
het noodig is een juridisch bewijs te construeeren, dat zij zich
inderdaad hebben schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Wanneer men zegt, dat men het venten niet mag verbieden,
indien men niet zorgt, dat de betrokkenen op een andere
wijze in hun onderhoud kunnen voorzien, haalt men zaken
door elkaar, die niet bij elkaar behooren. Wanneer de heer
van Eek meent, dat de belangen van deze menschen niet
Ordening straathandel; wijziging verordening op de
(Voorzitter e.a.) straatpolitie.
voldoende worden verzorgd, kan hij bij andere takken van ge
meentedienst op een betere verzorging aandringen. Wanneer
deze belangen niet langs een anderen weg en op andere gronden
zouden worden verzorgd, zou het ook niet geschieden door
een regeling betreffende het venten.
Spreker geeft den Raad in overweging het amejidement
van den heer van Eek niet aan te nemen, aangezien het systeem,
dat door de Commissie van de Strafverordeningen is voor
gesteld, beter geschikt is om orde en regelmaat te scheppen
en last voor de burgerij te voorkomen.
De heer van Eek is, ook na de bezwaren, tegen zijn amen
dement aangevoerd, toch niet bereid het in te trekken. Vol
gens den Voorzitter verwart spreker twee zaken met elkaar;
neen, dit is voor spreker één zaak. Het gemeentebestuur
mist het moreele recht om aan personen, die in nood ver
keeren, en die trachten in hun behoeften te voorzien op een
wijze, die schadelijk is voor de ingezetenen, de gelegen
heid daartoe te ontnemen, tenzij het zorgt, dat op andere
wijze behoorlijk in hun onderhoud wordt voorzien. De Voor
zitter zegt: „dan moet gij U wenden tot andere diensten". Dan
moet de Voorzitter spreker een middel aanwijzen, waardoor
dit bereikt kan worden. Door de tegenwoordige maatschappe
lijke sociale verhoudingen kunnen die personen ook niet op
andere wijze in hun onderhoud voorzien. Spreker wil wel
een zekere beperking, in dien zin dat men het venten verbiedt
voor kinderen en voor personen uit andere plaatsen, die hier
eens een dagje komen venten, maar hun, die door den nood
gedrongen op die afkeurenswaardige wijze, die echter in de
tegenwoordige maatschappelijke verhoudingen niet gemist
kan worden, dit doen, wil spreker dit recht niet ontnemen.
Dit staat met elkaar in verband: wanneer in die behoeften
op redeüjke wijze werd voorzien, zou het te doen zijn, maar
het is onnoodig hard en moreel niet verantwoord iemand een
bron van inkomsten te ontnemen, die hij door den nood ge
drongen heeft aangeboord en zonder zekerheid te hebben, dat
hij op andere wijze in zijn behoeften kan voorzien. Spreker
vindt het vervelend, dat de ingezetenen daarvan den last
ondervinden, maar men mag toch niet zoover gaan, dat men
geen rekening houdt met de belangen van die personen, die
vaak behooren tot hen, die het meest gedrukt worden. Deze
bevoegdheid van het College gaat te ver; het kan vergunning
geven en weigeren. Maar wie zullen daaronder vallen? Het
College ter verantwoording roepen, kunnen zij niet; als het
College de vergunning weigert, staan zij machteloos. Met dat
systeem kan spreker zich niet vereenigen. Spreker vindt de
door hem voorgestelde oplossing niet prachtig, maar ziet
in de gegeven omstandigheden geen betere.
De heer Manders gelooft, dat de heer van Eek de zaak toch
eenigszins te zwart inziet. Het is toch eigenlijk de bedoeling
de vergunning voor het venten te verleenen, waar dit mogelijk
is en waar het goede inzicht van den Burgemeester en van den
Commissaris dit noodig oordeelt. De Voorzitter zegt nu:
„ze wordt altijd verleend", maar dan acht spreker het goed,
dat bij dien regel daartegenover de mogelijkheid bestaat om
het venten te verbieden, wanneer dit in bijzondere gevallen
noodig geoordeeld wordt.
De Voorzitter zegt, dat het bij het bouwen evenzoo ismen
mag niet bouwen, tenzij met vergunning van het College.
De heer Manders zegt, dat het zelfs niet op den weg van het
College ligt, het te verbieden. Het College zal in den regel
juist hen, die geen inkomsten hebben, aanmoedigen iets onder
handen te nemen om wat te verdienen; dat ziet de heer van
Eek verkeerd in. Het lijkt er op, alsof hij het College en den
Commissaris van politie wantrouwt, maar dat is zijn bedoeling
zeer zeker niet.
De heer van Eek merkt op, dat niemand bedelt voor zijn
plezierhet College zal het ook verbieden.
De heer Manders zegt, dat de moeilijkheid juist is om te
constateer en, dat iemand bedelt. Ook als men een ventver
gunning heeft, kan men het doen en daarom is het juist
gewenscht, het verbod in te voeren.
De heer Romijn zegt, dat het onjuist is, wanneer de heer
van Eek zich kant tegen de poging van het College om het
bedelen onmogelijk te maken. Het bedelen is als strafbaar
feit verboden, maar een groep van ingezetenen tracht zich
door middel van het venten aan dit strafbare feit schuldig te
maken tot overlast van de burgerij. Men kan in gemoede in
een gemeenteraad tegen het voorstel van de Commissie voor
de Strafverordeningen geen bezwaar maken, althans niet