MAANDAG 25 FEBRUARI 1935. 121 Salarisregeling Gemeentepersoneel. (Lombert e.a.) niet zal goedkeuren, gelet op het feit, dat het niet heeft voldaan aan de wenschen, die de Minister in zijn missive van 4 September 1934 heeft geuit. Omtrent enkele loon- groepen zegt de Minister van Binnenlandsche Zaken: 6500.7500.in 8 jaren. De wedde voor de in deze groep ingedeelde functionarissen ware in verband met de hierna voor te stellen verlaagde wedden voor den geneesheer-directeur van Endegeest enz. en den directeur der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electri- citeit terug te brengen tot een lager bedrag. 8000.9000.in 8 jaar. De wedde voor den in deze groep opgenomen Geneesheer- Directeur is, in vergelijking met die van den geneesheer directeur te Woensel ad 7650.(vast) belangrijk te hoog. 8500.9500.in 8 jaar. De wedde voor den Directeur van de Sted. fabrieken van Gas en Electriciteit behoort in verband met de o. a. voor den Haag, Haarlem, Eindhoven, Enschedé voorgestelde nieuwe wedden te worden verlaagd. Bekening houdende met de omstandigheid, dat het hier een gecombineerd bedrijf betreft, ware de wedde nader op ten hoogste 7250.8250.te bepalen. Keuringsdienst voor waren. De wedde van den Directeur Scheikundige ad. 6500. 7500.ware in verband met de voor de voorgenoemde directeuren voorgestelde wedden mede naar evenredigheid te verlagen." Moet men niet vreezen voor niet-goedkeuring van deze salarisregeling, omdat ten aanzien van de hoogere salarissen niet aan den wensch van den Minister is voldaan, meer dan wanneer de salarissen van de boden verhoogd worden? Ten aanzien van de politie sluit spreker zich aan bij den heer Eikerbout; alleen spijt het hem, dat deze daarbij niet heeft genoemd de hoofdagenten. Spreker onderschrijft ten volle wat de heer Eikerbout heeft gezegd over de agenten lste en 2de klasse. De brigadiers komen vanzelf iets hooger in salaris, omdat het de bedoeling van den heer Eikerbout toch wel zal zijn, deze bepaling ook op hen van toepassing te doen blijven. Voor de hoofdagenten pleiten echter dezelfde argumenten als voor de agenten lste en 2de klas, en spreker stelt een amendement in dien geest op het voorstel-Elkerbout (No. 1) voor. Verder stelt spreker voor een. wijziging, eigenlijk meer een redactiewijziging, op artikel 12 van de verordening betreffende het politiepersoneel; spreker acht de door hem voorgestelde redactie redelijker; die zal althans minder aanleiding kunnen geven tot mogelijke abuizen of gevoeligheden. Het spijt spreker, dat het College niet mededeelt de finan- cieele resultaten van dit voorstel. Zeer terecht vraagt het College aan de Raadsleden, wanneer zij voorstellen indienen, de financieele gevolgen daarvan op te geven, maar nu had spreker het prettiger gevonden wanneer ook het College mede- deeling had gedaan van de financieele resultaten van deze regeling. De Voorzitter deelt mede, dat de heeren Schoneveld en Lombert hun amendement (No. 5, zie bl. 120) in dien zin hebben gewijzigd, dat de woorden „Commies 3e klasse" wor den gewijzigd in „Commies 2e klasse" en de woorden „Adm. ambtenaar 3e klasse" in „Adm. ambtenaar 2e klasse". Spreker deelt voorts mede, dat zijn ingekomen: een amendement van den heer Bergers (No. 6), luidende: „Ondergeteekende stelt voor in de verordening, betreffende de wedden van ambtenaren in dienst der gemeente Leiden, en in die, betreffende de wedden van het personeel der Politie van de gemeente Leiden in de artikelen 7 het getal: 16 te wijzigen in: 18." een amendement van den heer Lombert (No. 7), luidende: „De ondergeteekende stelt voor als amendement op het voorstel van den Heer Eikerbout inzake art. 2 van de ver ordening betreffende de wedden van het personeel der politie het voorstel van den Heer Eikerbout aan te vullen met minimum maximum Hoofdagenten ƒ41.per week; ƒ45.per week; idem als in voorstel-Elkerbout" een amendement van de heeren Lombert en Schoneveld (No. 8), luidende: „De ondergeteekenden stellen voor: in art. 2 Staat C. van de verordening betreffende de wedden van de ambtenaren in dienst der Gemeente Leiden, te wijzigen Gemeentebode: minimum 1600.Maximum ƒ2000. per jaar." een amendement van den heer Lombert (No. 9), luidende: „De ondergeteekende stelt voor: Salarisregeiing Gemeentepersoneel. (Voor itter e a.) Art. 12 van de verordening, betreffende de wedden van het personeel van de politie van de Gemeente Leiden als volgt te wijzigen: 1. Aan de hoofdagenten en agenten, die in het bezit zijn van het politiediploma, afgegeven door eene erkende organi satie van Politiepersoneel in Nederland, wordt een toelage van 26.00 voor het gewoon diploma en van 52.00 per jaar voor het diploma met aanteekening verleend. 2. Aan den Hoofdinspecteur, den inspecteur en den adjunct-inspecteur, die in het bezit is van het diploma, afgegeven door een erkenden Bond van Hoogere Politie ambtenaren in Nederland, wordt daarvoor eene toelage van 100.00 per jaar toegekend. 3. vervalt. 4. wordt 3." De heer van Eek wenscht zich bij de algemeene beschou wingen te bepalen tot het bespreken van het algemeene karakter van de voorgestelde herziening van de loonen en salarissen van het gemeentepersoneel. Voor zoover spreker het kan nagaan, heeft het College het voorstel ingediend op grond van twee motieven: 1°. de drang, die door het Rijk wordt uitgeoefend en 2°. de finan cieele noodzakelijkheid, die er toe drijft. Het gemeentebestuur moet niet onmiddellijk aan den wensch van Gedeputeerde Staten of den Minister gevolg geven. Het College van Gedeputeerde Staten en de Minister dragen hun eigen verantwoordelijkheid; maar ook het ge meentebestuur draagt zijn eigen verantwoordelijkheid. Er komt natuurlijk een oogenblik, waarop het gemeentebestuur zich moet schikken naar de bevelen en de aanwijzingen, die het van hooger hand ontvangtspreker is te groot voorstander van orde om dit te ontkennen. Tot dat oogenblik is het ge meentebestuur niet alleen vrij, maar ook verplicht om zich alleen te laten leiden door zijn eigen motieven en inzichten. Dit voorstel geeft toe aan den algemeenen drang naar loonsverlaging en gaat rechtstreeks in' tegen de opvatting, die spreker en de zijnen huldigen, dat niet door loonsver laging, maar wel door vergrooting van de koopkracht ten slotte betere toestanden geschapen moeten worden. De loonsverlaging vermindert de koopkracht van het gemeentepersoneel en helpt niemand. Er bestaat geen tegen stelling tusschen het loon van den werkman en den ambtenaar in dienst van de gemeente en het steunbedrag van den werklooze. Door de verlaging van het loon wordt het steun bedrag niet hooger. Spreker en de zijnen hebben er dus bezwaar tegen, dat men zich in dezen op aandrang van de Regeering laat leiden door de loonsverlaging-theorie, die de heer Bosman in zijn brochure in eenigszins anderen vorm heeft verkondigd en door verschillende Raadsleden is afgewezen, maar door de Regeering en de groote meerderheid van den Raad wordt gehuldigd, en die nu ook weer bij deze voorstellen zal worden gevolgd. Volgens de mededeeling bij de begrooting voor 1935 zou deze salaris wijziging een bezuiniging van 25.000. moeten geven; spreker neemt dus aan, dat deze bezuiniging door dit voorstel ook ongeveer bereikt wordt. Maar dan wordt dus eigenlijk het salaris van het Overheidspersoneel tot een sluitpost van de begrooting. Nu is spreker niet in elk geval tegenstander van bezuiniging op het overheids personeel; er kunnen omstandigheden zich voordoen, dat inderdaad de toestand van de gemeentefinanciën zoodanig wordt, dat meil moet bezuinigen, ook op het overheids personeel; dat woont niet in een heilig huisje, maar kan tenslotte ook moeten bijdragen, door een korting op zijn bezoldiging, in het belang van de gemeente; maar wanneer dat inderdaad noodzakelijk is, wanneer een gemeentebestuur in een noodtoestand verkeert, dan moet deze bezuiniging op gansch andere manier aangevat worden; dan moet men bezuinigen op de hooge salarissen. Men zegt onmiddellijk: „dat geeft zoo weinig". Spreker heeft vroeger wel eens het standpunt verdedigd: „geen salaris hooger dan 6.000. maar wanneer de nood daar is, moet men verder gaan. Als 25.000.absoluut noodig is voor het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven, dan moet men eerst nagaan welk bedrag men zal vrijstellen voor noodzakelijk levensonderhoud, waaraan niet geraakt mag worden, en dan moet men de 25.000.vinden door een progressieve heffing op de salarissen daarboven. Dat minimum is noodzakelijk tot behoud van de beschaving en van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van het gemeentepersoneel, maar over hetgeen boven dat minimum ligt, kan voor zooveel noodig beschikt worden ter dekking van het tekort in de gemeentekas. Aldus maakt men van den nood een deugd en kan, door middel van de tegenwoordige moeilijke omstandigheden, de tegen stelling tusschen hen, die niet of ternauwernood voldoende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 5