MAANDAG 25 FEBRUARI 1935.
147
Tewerkstelling steuntrekkende personen.
(van Stralen e.a.)
spreker dringt er daarom op aan, dit voorstel terug te nemen
en altkans eerst praeadvies uit te brengen op de motie-
Elkerbout.
De heer Groeneveld zegt, dat de bedoeling van dit voorstel
hem nog lang niet duidelijk is. Het doel is o.a. plantsoenen
te verfraaien, maar wanneer dat noodig is, zijn er toch
tuinlieden bij de vleet, die daaraan te werk gesteld kunnen
worden. Voor het verbeteren van straten en wegen geldt
hetzelfde. Wat men bedoelt met het verzorgen van gebouwen,
weet spreker nieter is gezegdhet schilderen van gebouwen.
Er zijn werklooze schilders in overvloed, die men gebouwen
kan laten verzorgen. Als extra-verzorging van gebouwen
noodig is, moet men de menschen, die daarvoor bekwaam
zijn, aanstellen. Of bedoelt men dit werk te laten doen door
dilettanten? Daartegen zou spreker ernstig bezwaar hebben;
dan zouden de plantsoenen en de gebouwen bedorven worden.
Daarmee zou men achterop raken; dit zou de gemeente
veel meer schade dan voordeel brengen. Het is alles werk
voor vakmenschen. Of is het eenvoudig de bedoeling vakwerk
gedaan te krijgen voor een heel laag loon en aldus de loonen
te drukken?
De heer Schoneveld heeft ernstige bezwaren tegen dit
voorstel, die hij niet in 5 minuten kan uiteenzetten en stelt
dus voor de beraadslaging te schorsen om het College in de
gelegenheid te stellen, eerst de motie-Elkerbout te bezien.
De heer Romijn is in staat, direct praeadvies uit te brengen
over de motie-Elkerbout; het is in het geheel niet noodig
daarvoor dit punt aan te houden.
Spreker was blij, dat de heer Eikerbout dit voorstel ge
karakteriseerd heeft als een nieuwe instelling, die hij toe
juichte. Spreker juicht het ook toe. Hij weet, dat het voorstel
met Argusoogen bekeken wordt. Het is typeerend, dat allen,
die werken voor loon, huiverig zijn voor dit voorstel. Er is
een categorie van personen, die ,,werk" onmiddellijk in ver
band brengen met „loon" en zich niet kunnen realiseeren,
dat er anderen zijn, die niet voor het loon, maar om den
arbeid zelf werken. Zij stellen zich voor, dat het een handig
heidje van het College is om een systeem in te voeren, waar
door men niet op het hellend vlak komt te zitten, maar
langs den steilen rotswand naar beneden duikelt en hopeloos
verongelukt.
Het College houdt alleen rekening met de omstandigheid,
dat vele personen, die overal hun hoofd stooten en niets
anders hebben te doen dan stempelen, om werk vragen,
zonder dat daarbij over loon wordt gesproken.
Oorspronkelijk was men van plan alleen voor het steun
bedrag te laten werken, dus zonder toeslag; dan was de
zaak zuiverder gehouden. Tenslotte kwam men tot het
besluit, het steunbedrag met 10 te verhoogen.
Het denkbeeld is in de Commissie voor de steunverleening
ampel en breed besproken. Het beginsel zelf, dat men be
grijpelijk en acceptabel achtte, juichte men toe. Aangezien het
een nieuwe zaak is, wilde men het verloop er van afwachten.
In de sub-commissie opperde de heer van Stralen het denk
beeld, dat thans in de motie van den heer Eikerbout is
belichaamd. De waarde van de gedachte van het College
gaat echter geheel verloren, indien de regeling zoo is, dat
men iemand, die eenigen tijd gewerkt heeft, moet weg
sturen, omdat zijn steun overeenkomt met het bedrag, dat
hij eigenlijk in normale omstandigheden met het werk zou
hebben verdiend.
Het is niet zoo, dat thans honderden en honderden gereed
staan om zich voor deze tewerkstelling aan te melden. Het
College tracht niet door het geven van den toeslag het aan
bod uit te lokken.
De bezwaren, die in het geheele land tegen de werkver
schaffing en de contra-prestatie worden aangevoerd, hebben
tot ondergrond den angst, dat men gedwongen wordt arbeid
te verrichten tegen een onbehoorlijk loon.
Men vreest, dat er min of meer een soort van slavernij
zal ontstaan.
Dwang moet in beginsel echter absoluut zijn uitgesloten;
het gaat om een absoluut vrijwillige prestatie van hen, die
zich daartoe geroepen gevoelen. Hoe hooger men de ver
goeding bepaalt, hoe meer men forceert en uitlokt loondruk-
kenden arbeid; daarmede zou men op den verkeerden weg
zijn.
De heer Groeneveld zegt: voor het verfraaien van de
plantsoenen zijn arbeiders van den plantsoendienst beschik
baar, als dit noodig is. Maar het is niet noodig; als het noodig
is, zal het College dit langs den normalen weg van de be
grooting door den Raad laten beslissen. Er is echter veel
werk, ten aanzien waarvan het College er niet aan denkt,
Tewerkstelling steuntrekkende personen.
(Romijn e.a.)
er aan te beginnen, maar dat ten laste van deze 5.000.—
gebracht kan worden. Nu kan het College op het oogenblik
niet precies aangeven, hoe dit moet gaan; het is een nieuw
instituut, waarmee men nu de proef neemt. De zaak is in
de sub-commissie voor de steunverleening bekeken; de heer
van Stralen was zoover, dat hij er mee accoord ging, omdat
het een beperkt bedrag was en men de toezegging van het
College had, dat men niet in een val liep, of dat men voor rare
verrassingen zou worden gesteld. Het College wil het probeeren
met een beperkt bedrag. Ook in de sub-commissie is uit
gesproken, dat men eerst eens moet zien, hoe dit zich in de
practijk ontwikkelt en welken vorm men daarvoor moet
nemen. Of dit positief zal gebeuren in den vorm van een
opslag of een zeker percentage, weet spreker nietdat hangt
er van afdat moet nog bekeken worden aan de hand van de
ervaring. Het denkbeeld van den heer Eikerbout is door de
sub-commissie voor de steunverleening afgewezen, maar het
is mogelijk, dat er weer op teruggekomen wordt; dat moet
echter de ervaring leeren. Geeft het College dus gelegenheid
deze proef te nemen en stelt deze personen, die zich daartoe
geroepen gevoelen, in staat arbeid te verrichten; voor hen
is stempelen en lediggang een groot nadeel en een zwaar en
moreel leed, dat men aldus kan ondervangen.
De heer Schoneveld zegt, ondanks zijn waardeering voor
den ijver van den Wethouder en van het College om een
zaak aan te vatten, dat de wijze van voorbereiding hiervan
in de subcommissie voor de steunverleening niet in overeen
stemming was met de belangrijkheid van het voorstel. Men
stelt het wel voor als een zeer simpel voorstel, maar het
heeft toch wel een zeer verstrekkende beteekenis. Wanneer
een dergelijk voorstel besproken moet worden in een com
missie als de subcommissie voor de steunverleening, dan moet
deze niet 2 dagen tevoren worden geconvoceerd, zonder
agenda en zonder stukken.
De heer Romijn zegt, dat het in de vorige vergadering
reeds besproken was.
De heer Schoneveld zegt, dat het toch feitelijk het vraagstuk
van de contra-prestatie was, dat in een vergadering van de
commissie besproken zou worden.
Spreker heeft met eenige verwondering van dit voorstel
kennis genomen. Bij de begrooting is in allerlei toonaarden
uitgesproken, dat men verheugd was, dat de zaak van de
contra-prestatie van de baan was. Men krijgt hier in een
anderen vorm hetzelfde terug. Het eenige verschil is, dat
men zich vrijwillig verbinden kan, maar daarin schuilt juist
het bezwaar, omdat men daardoor valt buiten de werking
van alle sociale maatregelen. De Minister heeft voor de
contra-prestatie bepaalde regelen vastgesteld en het College
stelt hier eigenlijk niets anders dan het werken voor steun
aan de orde.
De heer Romijn ontkent, dat het contra-prestatie is, want
in dit geval mag men voor G.de geheele week werken
en dat is volgens de bepalingen van den Minister bij de
contra-prestatie niet mogelijk.
De heer Schoneveld vindt het den zuiversten vorm van
contra-prestatie, wanneer men iemand de geheele week voor
een steunbedrag van ƒ6.laat werken. Spreker is daarom
tegen het voorstel. Zijn bezwaar is ook, dat de arbeiders,
die op deze wijze te werk gesteld worden, buiten de werking
van de sociale wetten vallen.
De heer Romijn weet nog niet, of dit inderdaad zoo is.
De heer Eikerbout merkt op, dat. dit ook het bezwaar is
van de gemeente Alphen a/d Rijn, die daarom met het laten
werken voor steun opgehouden is.
De heer Schoneveld zegt, dat deze arbeiders absoluut
volgens de bepalingen van den Minister buiten de werking
van de sociale wetten vallen, aangezien zij niet zijn in dienst
van een onderneming, die in den zin van de Ongevallenwet
het maken van winst beoogt en ook niet in loondienst zijn.
Indien de werken, welke in het ingekomen stuk zijn ge
noemd, op deze wijze worden uitgevoerd, zullen de kleinere
werkgevers, die wel verplicht zijn de sociale wetten na te
leven, het niet de juiste methode vinden.
Met alle waardeering, die spreker in dezen heeft voor het
College en in het bijzonder voor den Wethouder van Sociale
Zaken, gelooft hij toch, dat de Raad niet verstandig zou
doen met dit voorstel te aanvaarden. Ten slotte zou spreker