MAANDAG 25 FEBEUABI 1935.
135
Salarisregeling Gemeentcpersoneel.
(van Eek e.a.)
van degenen, die de redding moeten brengen en op wier
medewerking men een beroep doet. Men moet een bepaald
bedrag van de korting vrijstellen; wat daarboven is, kan men
gebruiken om het gat te stoppen. Wanneer men daarbij de
progressie in aeht neemt, verkrijgt men een billijke regeling.
Dit denkbeeld moet langzaam groeien; de Baad is nog
niet rijp genoeg om het te aanvaarden. De hoogere ambte
naren zullen echter moeten leeren inzien, dat in den nood
der tijden de geldelijke offers naar draagkracht moeten
gebracht worden.
Dit denkbeeld is volkomen juist en gezond, indien men
zich stelt op het standpunt van de solidariteit. Het is boven
dien volkomen voor verwezenlijking vatbaar, al zal men het
niet dadelijk aanvaarden, wanneer het voor het eerst wordt
geuit.
De heer Goslinga. heeft aan het einde van zijn betoog den
Baad met aandrang verzocht zijn vrijheid te behouden om
deze zaak naar eigen inzicht te regelen, door geen enkel
amendement aan te nemen, waartegen het College zich heeft
verklaard. Meent de heer Goslinga inderdaad, dat het een
regeling naar eigen inzicht is, wanneer de Baad precies doet,
wat de Minister en het College willen?
De heer Goslinga: En het Georganiseerd Overleg!
De heer van Eek spreekt daarover niet. De heer Goslinga
heeft echter gezegd, dat de Baad vrijblijft, als precies ge
beurt, wat het College wil.
De heer Goslinga merkt op, dat het College toch ook tot
den Baad behoort.
De heer van Eek erkent dit natuurlijk: de Wethouders
mogen meestemmen.
Spreker hoopt, dat de Baad zal toonen ruggegraat te
bezitten en naar eigen inzicht zal stemmen. Laat de Baad
niet op den loop gaan uit vrees, dat het een of ander niet
goedgekeurd zal worden. Het College kan aan die goed
keuring wel iets doen door achter het besluit van den Baad
te gaan staan en niet te zeggen: ,,de Minister heeft gesproken
en als de Baad iets tegen onzen wensch aanneemt, dragen
wij het besluit ter vernietiging voor."
De heer Wilbrink zegt, dat deze voorstellen van het College
in het algemeen zijn meening weergeven; spreker is echter
niet overtuigd, dat de amendementen-Elkerbout (Nis. 1. en2)
onredelijk zijn, ook in het raam van het voorstel van het
College. Al wordt aan de brugwachters vergoeding gegeven
voor de aanschaffing van schoeisel en kleeding, nu deze
door de gemeente verstrekt worden, is dit belangrijk duurder,
doordat er geen concurrentie is en de leveranciers worden
verwezen naar een bepaalde fabriek. Daardoor wordt die
kleeding bij verstrekking door de gemeente belangrijk duurder
dan wanneer men ze zelf kon aanschaffen. Men kan dus die
75.niet in hun geheel in mindering brengen. Waar de
brugwachters bovendien niet alleen de 55-urige werkweek
hebben, maar continu-arbeid verrichten, en deze altijd
hooger werd geclasseerd dan arbeid, uitsluitend op den dag
verricht, is het billijk, dat de brugwachters in salaris uit
eindelijk niet achterstaan bij de werklieden van de eerste
loongroepdat was nooit het geval geweestwaar het College
zelf betoogt, dat het hier niet is een salariskorting of een
salarisherziening, maar alleen een afronding der bedragen,
omdat alles eenigszins scheef was gegroeid, en omdat men
aan de wenschen van den Minister moest tegemoetkomen,
moet men niet de eene groep, in vergelijking met de andere,
dupeeren. Evenzoo staat het met de politie. Daarom meent
spreker aan deze amendementen in de gegeven omstandig
heden zijn stem te moeten geven. Spreker meent, dat de
Baad nog eenige vrijheid heeft; wanneer het zoo ware, dat
de Baad het voorstel van het College moet aanvaarden,
zooals het is, dan is de vrijheid weg. Spreker doet dit ook in
het volle besef van zijn verantwoordelijkheid. Spreker onder
schrijft ook niet de woorden van den heer Tepe, dat de
Minister van bovenaf krachtiger moest ingrijpen. Dat was
misschien consequenter geweest, zooals de heer Tepe zegt,
en het is ook heel gemakkelijk, maar spreker vindt het niet
erg vleiend voor den Baad, wanneer gezegd wordtzoo moest
de Minister het doen, want dan had de Baad niets te zeggen.
Beter ware dan een Ministerieel besluit, dat de Baad eigenlijk
maar een wassen neus is en dat er eigenlijk alleen maar geld
aan verspeeld wordt. Dan is er geen verantwoordelijkheid
meer en kan het College namens de Begeering .de zaken
wel beheeren.
Aan het amendement-Bergers (No. 6) kan spreker zijn
Salarisregeling Gemeentencrsonccl.
(Wilbrink e.a.)
stem niet geven. Doel van den kindertoeslag is speciaal
voor de lager gesalarieerden is dit noodzakelijk tot een
belooning te komen, waardoor men werkelijk in de eerste
levensbehoeften kan voorzien, zoolang de kinderen nog ten
laste van de ouders zijn. Nu zullen bij de arbeiders in het al
gemeen, behoudens de abnormale tijdsomstandigheden, de
kinderen op 16-jarigen leeftijd zelf gaan verdienen; wil men
echter zijn kinderen een betere opvoeding geven, dan moet
dat niet komen ten laste van de gemeente, maar dan is dat
een taak, voor de ouders zelf weggelegd, ook wanneer die
gemeente-ambtenaar zijn. Zou men consequent doorvoeren,
dat die zorg ten laste van de gemeente kwam, dan zou
zeerzeker een belangrijke uitbreiding aan die taak moeten
worden gegeven, omdat men dan ook aan ouders, niet in
dienst van de gemeente, door een toeslag in staat zou moeten
stellen hun kinderen, die daarvoor een behoorlijken aanleg
hebben, te laten studeeren. Daarom kan spreker het amende
ment-Bergers (No. 6) niet aanvaarden.
Spreker acht de sterke salarisverlaging voor de boden, al
wordt die verzacht door de overgangsbepaling, toch wel een
zeer groote moeilijkheid, maar gezien de algemeene situatie
en gezien de salarissen van de boden bij het Bijk in dienst,
zal de Baad er niet aan kunnen ontkomen, in dezen het voor
stel van het College aan te nemen, omdat men hier, ook na
deze verlaging, niet meer kan spreken van een scheeve
verhouding van het salaris van de boden tot dat van andere
categorieën. Spreker kan alleen zeggen, dat deze personen
op het oogenblik zeer sterk worden getroffen.
Spreker kan zijn stem niet geven aan het amendement
van de heeren Schoneveld en Lombert (No. 3). De salarissen
van de gemeente-ambtenaren zijn in vergelijking met die
van de Bijksambtenaren aan den lagen kant; de loonen
van de gemeentewerkbeden zijn in vergehjking met die van
de Bijkswerklieden aan den hoogen kant. Nu men doende
is de salarisregehng van de gemeente in overeenstemming te
brengen met die van het Bijk, is het inconsequent degenen,
wier salaris aan den lagen kant is, nog sterker naar beneden
te drukken, vooral nu de ambtenaren hun maximum salaris
niet eerder bereiken dan de werkbeden.
Spreker sluit zich overigens aan bij de opmerkingen, die
door het College zijn gemaakt over de amendementen, welke
ten doel hebben de salarisgrens van eenige groepen van werk
beden te verhoogen.
De heer Wilmer spreekt er zijn waardeering over uit, dat
het College er in geslaagd is, in dezen tijd het thans in be
handeling zijnde voorstel in te dienen. Toch kan en moet
naar het oordeel van onderscheidene Baadsleden aan dit
voorstel worden geschaafd. Ook het College zelf heeft dit
ingezien bbjkens de wijziging, die het aangebracht heeft door
de overneming van het amendement van de heeren Schone
veld en Lombert (No. 5), welke wijziging eveneens door
spreker gewenscht werd geacht.
Het is van belang, het voorstel op nog enkele andere
punten te wijzigen.
Spreker sluit zich aan bij de opmerkingen van den heer
Wilbrink over de loonen van de agenten van politie en van
de brugwachters. Het is echter logisch, dat men zich bij de
verhooging van die wedden niet beperkt tot de agenten le
en 2e klasse, maar zoo ver gaat als in het amendement-
Lombert (No. 22) is voorgesteld.
De regeling van de wedden der boden is inderdaad een
moeilijke zaak. Indien het hierbij ging om nieuw aan te stellen
personeel, zou spreker zich kunnen aansluiten bij het voorstel
van het College. Het gaat echter niet aan van reeds in functie
zijnd personeel het salaris te verlagen in de mate als waarin
het volgens het voorstel van het College zou geschieden en
daarom zal spreker zijn stem geven aan het amendement
van de heeren Lombert en Schoneveld (No. 8).
Spreker zal eveneens zijn stem geven aan het amendement-
Bergers (No. 6). Het zou buitengewoon inconsequent zijn,
indien de Baad, die thans doende is de salarissen van het
gemeentepersoneel zooveel mogebjk in overeenstemming te
brengen met die van het Bijkspersoneel, de hoofden van
grootere gezinnen daarbij uitsloot. Ook het Bijk laat den
kindertoeslag duren tot 18 jaren; ook op dit punt moet Leiden
zich aansluiten bij het Bijk. Men moet evenwel niet zoover
gaan als de heer Manders wil (amendement No. 21) o. a.
omdat in het salaris van de werkbeden de kindertoeslag
voor het 1ste en het 2de kind reeds is verdisconteerd. Wanneer
vroeger een regebng zou hebben bestaan met als grens 16
jaren, dan zou het nu juist de geschikte tijd zijn dit tot
18 jaren uit te breiden; indien ooit de zorg voor de kinderen,
ook in de gezinnen der arbeiders, die geld kosten ook
wanneer ze werk hebben, omdat het werk van jeugdige
personen zeer laag wordt betaald langer duurt dan tot