132 MAANDAG 25 FEBRUARI 1935. Salarisregeling Gemeentepersoneel. (Tepe e.a.) gediend, maar moet den Raad de aanneming er van ontraden op dezelfde gronden als hij aangevoerd heeft bij de bespreking van het amendement-Kuipers (No. 10). Spreker wijst het amendement-Kuipers (No. 12) en het amendement-Verweij (No. 13) op dezelfde gronden af, als waarop hij het amendement-Elkerbout (No. 2) afgewezen heeft. De verandering, die de heer Yerweij met zijn amendement No. 14 in de groepeering van het personeel wenscht te brengen, heeft het College niet onderzocht; zij heeft van het begin aan ook niet in de bedoeling van het College gelegen. Bij het overweldigend groot aantal amendementen, dat het College heeft bereikt, was het het College onmogelijk deze zaak rustig onder de oogen te zien, waarom het dit amendement moet afwijzen. Het amendement-Yerweij (No. 16) is van verdere strekking dan het amendement-Verweij (No. 15), zoodat het laatste als een subsidiair amendement moet worden beschouwd. Over de indiening van deze amendementen kan spreker onmogelijk eenige ontstemming uiten, omdat deze zaak inder daad in de eerste vergadering van de Commissie voor Georga niseerd Overleg is besproken en daarbij van de bestuurstafel de toezegging is gedaan, dat men haar in overweging zou nemen. In de tweede vergadering heeft spreker meegedeeld, dat het College het punt had overwogen, maar er afwijzend tegenover stond. De vertegenwoordiger vdn de organisatie had toen reeds het denkbeeld van de verhooging met 0.48 losgelaten. Degene, die aanvankelijk deze zaak in het Geor ganiseerd Overleg had ter sprake gebracht, heeft het denk beeld niet omgezet in een amendement, zoodat er ook niet over gestemd is. Spreker heeft in de Commissie medegedeeld, dat het College het verst strekkende denkbeeld afwijzen moest, omdat bij de verwezenlijking er van zou worden afgeweken van het algemeene systeem, om de salarissen niet hooger te doen zijn dan zij vóór de wijziging van de verordeningen waren en dat het College het tweede denkbeeld afwees, omdat bij de verwezenlijking daarvan de loonen niet deelbaar zouden zijn door 48 en men met halve centen zou moeten rekenen, waartegen vooral de Lichtfabrieken ernstige bezwaren hadden. De Voorzitter acht het onregelmatig, dat een Raadslid twee amendementen indient, die met elkaar in strijd zijn. Het is eigenlijk een zonderlinge gang van zaken, dat de heer Verweij voorstelt te besluiten de loonen met 0.24 en met 0.48 te verhoogen. Spreker verzoekt daarom den heer Verweij, een van deze amendementen in te trekken. De heer Verweij is het met den Voorzitter eens, dat het een zonderlinge gang van zaken is. Alvorens omtrent het verzoek van den Voorzitter een beslissing te nemen, wenscht spreker zijn misnoegen te kennen te geven over den gang van zaken bij de behandeling van dit agendapunt. Dat is niet aan de orde, zooals gezegd wordt, maar daaraan is de indiening van die 2 amendementen toch te wijten. Spreker had zich de behandeling van deze salarisverordening geheel anders en veel regelmatiger gedacht; voor de meeste Raads leden, die zich in deze materie niet zoo nauwkeurig hebben ingewerkt, is het wel zeer moeilijk zich een behoorlijk denk beeld te vormen van alles wat aan de orde is. Deze zeer onregelmatige gang van zaken is echter niet uitsluitend aan spreker te wijten, maar aan de opvatting van het College van de wijze van behandeling. Met het intrekken van een van beide amendementen (Nis. 15 en 16) wil spreker echter nog even wachten. De heer Tepe zegt, dat ook amendement No. 18 formeel niet juist is; daarbij wordt eenvoudig voorgesteld de rijks- salarisregeling voor de leerling-verplegers te aanvaarden en dat is niet concreet genoeg om als een formeel juist voorstel beschouwd te worden. Waar deze zaak zeer uitvoerig bekeken is en de thans voorgestelde salarisregeling meer aansluit bij de bestaande regeling en minder afwijkingen in de onderlinge verhouding teweegbrengt en het bovendien niet mogelijk was, de financieele gevolgen van dit voorstel in verband met alle andere voorstellen, ter tafel gebracht, nader onder oogen te zien, moet het College ook dit amendement af wijzen. Het College moet eveneens afwijzen het amendement tot combinatie van de functies klerk 1ste en 2de klas (No. 19), op dezelfde gronden als waarop het medegedeeld heeft, bezwaar te hebben tegen de combinatie van de functies Technisch ambtenaar 2de en 3de klas (amendement No. 14). In dezen vorm is amendement No. 20 niet te aanvaarden, maar spreker heeft reeds toegezegd het amendement-Schone- veld-Lombert (No. 5) over te nemen, waardoor in elk geval Salarisregeling Gemeentepersoneel. (Tepe.) voor een deel tegemoetgekomen wordt aan het verlangen van den heer Verweij in dit opzicht. Het amendement in dien vorm moet het College ontraden, ook omdat het weer veel te algemeen gesteld is. Het amendement-Manders (No. 21) is ook ter sprake gebracht in het Georganiseerd Overleg, maar daar verder niet behandeld, omdat de voorsteller bij geen der organisaties steun vond. Dat behoeft op zich zelf nog geen reden te zijn om als men meent, dat een dergelijke uitbreiding van den kindertoeslag absoluut noodzakelijk is, niet zelfstandig een voorstel te doen. Evenals ten aanzien van het amendement-Bergers (No. 6) moet spreker echter ook ten aanzien van dit amendement opmerken, dat het in de gegeven omstandigheden voor het College onmogelijk is, het denkbeeld van uitbreiding van den kindertoeslag bij den Raad aan te bevelen. De aan neming van dit amendement zou financieele gevolgen hebben, die thans niet zijn te overzien, vooral niet, als ook het amende ment-Bergers (No. 6) werd aangenomen. Bovendien is deze wijziging van de salarisregeling niet de geschikte gelegenheid om in de regeling van den kinder toeslag verandering te brengen. Op dezelfde gronden als die, waarop spreker den Raad de aanneming van het amendement-Elkerbout (No. 1) en het amendement-Kuipers (No. 10) heeft ontraden, moet hij de aanneming van het amendement-Lombert (No. 22) den Raad ontraden. De vraag van den heer Verweij naar de voornemens van het College ten aanzien van het losse personeel is, strikt genomen, bij de behandeling van dit agendapunt niet aan de orde, aangezien de geheele regeling voor het losse personeel, dat op arbeidscontract in dienst is genomen, later onder de oogen moet worden gezien en bij die gelegenheid het desbetreffende voorstel van de heeren Kuipers en Scliiiller aan de orde komt. Intusschen is spreker bereid thans te antwoorden op de gestelde vraag, die zeer begrijpelijk is, omdat bij de inwerking treding van de thans voorgestelde verordeningen op 1 Maart a.s. de minima aanmerkelijk verlaagd worden en het losse perso-' neel dan aanzienlijk in loon zou achteruitgaan, indien te zijnen opzichte dezelfde lijn werd gevolgd, welke tot nu toe gevolgd is. Thans wordt bij de salarieering van het losse personeel het collectieve contract gevolgd, wanneer de betrokkenen werken in een beroep of bedrijf, waarin een collectief contract bestaat, en wordt de plaatselijke loonstandaard gevolgd, wanneer er geen collectief contract is, met dien verstande dat het loon nooit meer dan 5/5 en nooit minder dan 4/5 mag bedragen van het minimum-loon van de groep, waarin de betrokkenen thuisbehooren. Spreker acht nu nog niet het oogenblik gekomen om mededeelingen te doen omtrent het standpunt, dat ten aanzien van de regeling van de loonen van het losse personeel in het algemeen in de toekomst zal worden ingenomen, maar kan wel mededeelen, dat het College besloten heeft in de eerstvolgende tijden ten aanzien van het thans in dienst zijnde personeel op arbeidscontract op de volgende wijze te werk te gaan. In afwachting van de nieuw te maken definitieve rege ling blijft de bestaande regeling gelden, dat het collectief contractloon c.q. het plaatselijk loon wordt betaald, met een minimum van 4/5 en een maximum van 5/5 van het minimum loon van de overeenkomstige groep vaste werk lieden. De hieruit voor betrokkenen voortvloeiende loonsver laging zal echter niet in eens, maar geleidelijk worden doorgevoerd; te beginnen met 1 Maart a.s. zal het loon n.l. elke 4 weken met 10% van het verschil worden verminderd. Indien dus iemand van 26.40 tot 23.32 zou moeten dalen, dan wordt een maandelijksche korting van 10% van 2.88, dus van 30 cent toegepast. Wat de nog te maken nieuwe regeling betreft kan spreker hieraan toevoegen, dat Burgemeester en Wethouders over wegen, om de tot nog toe bestaande grens van 5/5 te laten vervallen, zoodat, indien het collectief contractloon of het plaatselijk loon hooger is, dan dat lioogere loon zal worden betaald. Spreker hoopt van harte, dat de Raad uiteindelijk nog tot het inzicht moge komen, dat hij verstandig zal doen met in groote lijnen de voorstellen van het College ongewijzigd te aanvaarden; aanneming van vele amendementen of het aanbrengen van aanmerkelijke wijzigingen in deze ver ordeningen zal geen ander gevolg hebben dan dat1. ontzaglijk veel nieuw werk, geheel nutteloos, verricht moet worden; 2. de goedkeuring door hoogerhand wel eens ernstig gevaar kon loopen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 16