MAANDAG 25 FEBRUARI 1935. 131 Salarisregeling Gemecntcpersoneel. (Tepe e.a.) periodieke verhoogingen voor de hoogere ambtenaren van 8 jaar te kort zou zijn, en zou moeten worden verlengd tot 4x3 jaar. De logica van dit amendement ontgaat spreker ten eene- male. Niemand heeft ooit beweerd en ook spreker zou niet durven beweren dat de periode van 8 jaar voor het bereiken van het maximum salaris te kort is en verlengd moet worden. Wel vond men de periode van 4 jaar daarvoor te kort. Tusschen deze perioden bestaat echter geen logisch verband. Men kan dus in tegenstelling met het College van meening zijn, dat de periode van 8 jaar moet worden verlengd tot 12 jaar, maar men kan zich daarbij niet beroepen op de verlenging van de periode van 4 jaar tot 6 jaar. De heer Sehoneveld vindt het merkwaardig, dat het geldt voor het lagere personeel. De heer Tepe betoogt, dat men het even goed merkwaardig kan vinden, dat de periode voor het hoogere personeel reeds zooveel langer was. Daarom was er dan ook geen reden om die periode te verlengen. De lengte van de periode houdt verband met de grootte van het salaris, maar de periode blijft bij de hoogere ambte naren nog altijd twee jaar langer dan bij de lagere. Bovendien worden de hoogere rangen eerst op lateren leeftijd bereikt, gelijk de Voorzitter bij interruptie opmerkt. In verband met het amendement van de heeren Sehone veld en Lombert (No. 4) zegt spreker, dat het wenschelijk is de mogeüjkheid te behouden om aan iemand, die op proef is aangesteld, niet dadelijk het volle minimum te betalen. Men zou anders geen onderscheid kunnen maken tusschen een dergelijken persoon en iemand, die reeds eenige ervaring heeft of een vast loon verdient of van wien men met vrij groote zekerheid weet, dat hij door zijn ervaring inderdaad het volle loon waard is. Het verschil mag echter niet grooter zijn dan 1/5. Dergelijke gevallen komen practisch zeer zelden voor; het zou echter jammer zijn, indien de voorgestelde Bepaling uit de verordening geschrapt werd, aangezien zij haar nut heeft en er geen misbruik van wordt gemaakt. Het College heeft het amendement van de heeren Sehone veld en Lombert (No. 5) nauwkeurig bekeken; de heer Verweij diende een soortgelijk amendement (No. 20) in, dat echter in zeer algemeene termen is vervat. Het College is tenslotte, na ernstige overweging, tot de conclusie gekomen, dat, hoewel natuurlijk ook door eerstgenoemd amendement eenigszins inbreuk wordt gemaakt op de door het College ge volgde algemeene gedragslijn, om de afronding te doen geschie den op 50.toch aan aanneming ervan geen bijzondere moei lijkheden zullen kleven, in dien zin b.v. dat het geheele stelsel van het College er door in de war gestuurd zou worden; daarom is het College bereid dat amendement over te nemen. De bedoeling van het amendement-Bergers (No. 6) is om den kindertoeslag in het vervolg ook te verstrekken voor kinderen tusschen 16 en 18 jaar. Het College staat ook tegenover dit amendement afwijzend; evenals zoovele andere kost dit een aanmerkelijk bedrag; de gevolgen van aan neming van een of meer of al deze amendementen zijn niet te overzien; alleen reeds op dezen grond moet het College dit amendement afwijzen. Bovendien is het van het begin af aan het standpunt van het College geweest bij deze ver ordening geen nieuwe, bijzondere wijzigingen te brengen in de algemeene richtüjnen, bij deze salarisregeling toegepast. De kindertoeslag bestond in Leiden reeds lang voordat andere gemeenten daaraan dachten; tal van gemeenten kennen hem op het oogenblik nog niet. De regeling werkt zeer bevredigend en is gunstig. Iedere regeling kan ver beterd worden en nog meer voordeelen bieden, maar het College vond onder de gegeven omstandigheden geen termen aanwezig om aanneming van dit amendement te bevorderen. Inzake de salarieering van de boden (amendement No. 8) zegt men: gij beroept U nu op de voorschriften van bet Rijk. In zekeren zin beroept het College zich daarop wel, maar zonder er zich aan te houden, anders zou het voorstel van het College er anders hebben uitgezien; dan zou nl. voorgesteld moeten zijn, niet een salaris van 1.400. 1.800.maar van 1.252.1.552.Nu is ook gezegd: er zijn znoveel boden en gij hebt er maar willekeurig een uitgepikt. Neen, het College is ver uitgegaan boven alle boden in Rijksdienst. Spreker heeft hier een staatje van 31 verschillende soorten boden, die allen hebben een salaris van 1.252.1.552. Aan den anderen kant geeft spreker onmiddellijk toe, dat het College een aanmerkelijke verlaging heeft voorgesteld, die voor de betrokkenen een pijnlijke operatie is. Spreker heeft echter nergens hooren betoogen, dat de thans door Salarisregeling Gcmecntepersoneel. (Tepe.) het College voorgestelde loonen te laag zijn in verband met de daarvoor te verrichten werkzaamheden. Niemand zou een dergelijke bewering kunnen waarmaken. Alleen deze vraag blijft over: is in de gegeven omstandig heden een dergelijke verlaging, ineens aangebracht, voor de betrokkenen pijnlijk? Het College heeft de pijnlijkheid er van ingezien en daarom in de verordening een overgangsbepaling opgenomen, volgens welke het maximum loon geleideüjk wordt verlaagd en eerst na 2 jaar het bedrag van 1.800.wordt bereikt. Het College kan dan ook geen vrijmoedigheid vinden, het amendement van de heeren Lombert en Sehoneveld (No. 8) aan te bevelen, laat staan over te nemen. In dit verband wenscht spreker in te gaan op de bewering van den heer Lombert, dat het College inconsequent handelde en blijk gaf, wel de lagere, maar niet de hoogere ambtenaren te willen treffen, nu het ten aanzien van het salaris van den geneesheer-directeur der gestichten het advies van den Minister niet volgde. Deze bewering gaat op zich zelf al niet op, omdat het College ook ten aanzien van de boden het advies van den Minister niet heeft gevolgd. Bovendien kan men wel een vergelijking maken tusschen de positie van een bode van een gemeentehuis en die van een bode van een Rijksinstelling, terwijl de functie van den directeur van een krankzinnigengesticht of die van den directeur der Lichtfabrieken te Leiden uiterst moeilijk kan worden vergeleken met soortgelijke functies elders. Wanneer de Minister zich beroept op het salaris van den geneesheer directeur van het gesticht te Woensel, kan men er dan ook onmiddellijk tegen aanvoeren, dat bij juist het eenige gesticht heeft gekozen, waar het salaris van den geneesheer-directeur aanmerkelijk lager is dan in Leiden, omdat het in zijn kraam past, terwijl de salarissen van de directeuren van vrijwel alle andere gestichten aanmerkeüjk hooger zijn dan in Leiden. Men kan ook niet het eene gesticht gelijkstellen met het andere. De gestichten Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest zijn moeilijk te exploiteerenmen heeft er drieërlei soort van patiënten: zenuwlijders, idioten en krankzinnigen en dit eischt op zich zelf bijzondere zorg. Het College heeft daarom gemeend, dat de enkele verwijzing naar het salaris van den geneesheer-directeur van het gesticht te Woensel onmogelijk een reden kon zijn om het salaris van den geneesheer-directeur van deze drie gestichten tot dat lagere bedrag terug te brengen. Wenscht de Minister straks deze regeling niet goed te keuren, dan moet het gemeentebestuur dat aanvaarden, maar terwijl het College niet van meening is, dat de werk zaamheden van een gemeentebode met het voorgestelde salaris niet voldoende zouden zijn gehonoreerd, acht het het door den Minister voor den directeur van de gestichten voor gestelde salaris niet voldoende, gezien den omvang van diens werkzaamheden en zijn mate van aansprakelijkheid. Voor den directeur van de Lichtfabrieken geldt eenzelfde argument. De Leidsche Lichtfabrieken zijn niet zonder meer met die bedrijven elders te vergelijken; daartoe behoort niet alleen ook de radio-distributie, maar daarop zijn ook de buitengemeenten aangesloten; daaiom heeft dat bedrijf wel een bijzondere beteekenis. In Arnhem, waar men een gecom bineerd bedrijf heeft van lichtfabrieken en tram heeft men pas sollicitanten voor directeur opgeroepen op een salaris van 9.000.Bovendien moet voor beide functionarissen de norm van den Minister nog verhoogd worden met kinder toeslag voor 2 kinderen ad 432.zoodat de norm, door den Minister gesteld, zou zijn 7.682.8.682.zoodat het verschil met 9.000.niet zoo groot zou zijn als de heer Lombert dacht. Alles tezamen ontraadt spreker op dezen grond aanneming ook van amendement No. 8. Inzake amendement No. 9 gevoelt het College iets voor de tegen de voorgestelde redactie aangevoerde bezwaren, dat in bedoeld artikel slechts één organisatie wordt genoemd, wier diploma aanspraak geeft op een vergoeding, maar het zou toch de redactie eenigszins gewijzigd willen zien; het geeft er de voorkeur aan om, zonder een bepaalden naam te noemen, het tweede lid van het artikel te lezen als volgt: „Aan den Hoofdinspecteur, den inspecteur en den adjunct inspecteur, die in het bezit is van een door den Burgemeester erkend politie-diploma, Dan wordt geen bepaalde naam genoemd en heeft een voudig de Burgemeester te bepalen, welke diploma's voor erkenning in aanmerking komen. De in amendement No. 11 voorgestelde salarisverhooging voor de brigadiers tot 40.is inderdaad ook opgenomen in het advies van het Georganiseerd Overleg, dat zich niet alleen uitstrekte tot agenten le klasse en agenten 2e klasse, maar ook tot de brigadiers. Spreker- kan het dan ook plaatsen, dat de heer Kuipers zijn amendement (No. 11) heeft in-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 15