130
MAANDAG 25
FEBEUAEI 1935.
Salarisregelint) Gemeentepersoncel.
(Tepe e.a.)
bittere noodzakelijkheid dwong er toe, de salarisregeling in
overeenstemming te brengen met de wenschen van den Mi
nister, die het College via Gedeputeerde Staten hadden bereikt.
Het is de vraag, wanneer het oogenblik gekomen is, waarop
men ook volgens den heer van Eek zich moet onderwerpen
aan de leiding en de wenschen van het hoogste gezag. Is
het daar, wanneer de revolutie voor de deur staat? Voor
spreker is het nu gekomen.
Spreker betreurt alleen, dat de Begeering niet krachtiger
ten aanzien van de gemeenten optreedt. Hij bedoelt niet,
dat de Eegeering den gemeenten alle zelfstandigheid zou
moeten ontnemen, maai- wel, dat zij, waar eenmaal een
grootere gelijkmaking van de salarissen over de geheele linie
noodzakelijk is gebleken, den in verschillende klassen inge-
deelden gemeenten een bepaalde salarisschaal zou voor
schrijven, waaraan men niet zou kunnen ontkomen. Het
zou een veel gezondere politiek zijn dan die, welke de Eegee
ring nu volgt, waarbij zij concessies doet en de gemeente
besturen zich hebben te verweren tegen degenen, die zeggen,
dat hier dit en daar dat bereikt is. Van de algemeene gelijk
making komt thans minder terecht dan de Eegeering zelf
wenscht.
De heer Yerweij en andere leden van den Eaad hebben
gezegd, dat salarisverlaging in het algemeen verderfelijk is.
De heer Manders vaart zeer genoeglijk mede in het schuitje
van den heer Yerweij en waarschijnlijk met de geheele
sociaal-democratische fractie.
De heer Manders merkt op, dat het geen schuitje, maar
een race-boot is.
De heer Tepe zegt, dat men, indien men zich begeeft op
het terrein van de economie, alles kan bewijzen. Gelooven
zij, die dergelijke beweringen uiten, dat de tendenz naar
loonsverlaging, die op het oogenblik alom en in de eerste
plaats in het particuliere bedrijf te bespeuren is, werkelijk
geen andere oorzaak heeft dan de zucht van de werkgevers
om de ondernemingswinsten te verhoogen? Beseft men niet,
dat salarisverlaging een bittere noodzakelijkheid is voor de
ondernemingen, willen zij in stand blijven? Men kan er
tegen sputteren en zeggen, dat het niet zoo moest zijn, maar
het is nu eenmaal zoo. Is het dan niet al te naïef wanneer
men meent met dergelijke algemeene frases de zaak op te
lossen? Dat zijn het toch; ze schijnen zoo mooi en op een
ongeschoold en onwetend publiek maken ze heel wat indruk,
maar ze zijn zoo onnoozel en simplistisch als maar kan.
Men kan schelden op de wereldeconomie, maar men kan
haar niet veranderen; er hapert veel aan de samenleving,
maar dat is niet locaal op te lossen, ook niet nationaal en
daarmee zit men nu eenmaal. Meermalen is gezegd: geen
salarisverlaging, want daardoor vermindert de koopkracht.
Men vraagt zich evenwel niet af, of zonder salarisverlaging
de industrieën naar den kelder gaanis daarmee de bevolking
geholpen? Spreker begrijpt die argumentatie niet. De ge
meente brengt nu de salarissen op een peil, dat heusch nog
aardig uitsteekt boven het plaatselijk loonpeil, door de
omstandigheden afgedwongen, ook aan de werkgevers.
Zoodra de conjunctuur weer beter wordt, zal heusch de
arbeidersbeweging wel zorgen, dat ook de loonen weer stijgen.
De heer Manders: Als de gulden maar omlaag ging!
De heer Tepe zegt, dat het voorstel van het College zeer
redelijk en zeer rationeel is. Daarom begrijpt spreker niet
en betreurt hij in hooge mate, dat, gezien ook het advies
van het Georganiseerd Overleg, hier een hoeveelheid amende
menten gekomen is, die tenslotte zelfs niet te overzien zijn.
De tweede reden van sprekers desillusie is de wijze, waarop
die amendementen zijn ingediend. Wanneer het College
eens het ongeluk heeft, om te verzuimen een of ander gegeven
een behoorlijk aantal dagen vóór een Eaadszitting aan de
Eaadsleden toe te zenden, wanneer eens een kleinigheid
ontbreekt, die de Eaadsleden gaarne gehad zouden hebben
ter beoordeeling van de zaak, dan zijn de klachten niet van
de lucht; dan hoort men van alle kanten en in alle toonaarden,
dat het voor de leden onmogelijk is geweest de zaak behoorlijk
te bestudeeren. De heer Wilbrink zegt nu: „dat is wel wat
overdreven", maar tegenover de schromelijke overdrijving van
vanmiddag mag wel eenige overdrijving, ook van sprekers kant,
gesteld worden. Zaterdag voor een week is het Ingekomen
Stuk aan de Eaadsleden toegezonden en tijdens deze ver
gadering komen er 22 amendementen. Verlangt men nu
werkelijk van het College, dat het tusschen 6 en 8 j uur van
avond een nauwkeurig overzicht krijgt van de beteekenis
van al deze amendementen, van het verband er tusschen,
van hun financieele gevolgen? Dat is toch het onmogelijke
Salarisrogclincj Gemeentepersoncel.
(Tepe
gevraagd en daarom heeft het College zoo juist in een voor
vergadering besloten aan den Eaad mede te deelen, dat,
behoudens twee kleine uitzonderingen, het een afwijzende
houding zal aannemen tegenover al deze amendementen.
Die afwijzende houding zou niet zoo scherp en zoo sterk
zijn geweest waarschijnlijk, wanneer deze zaak op een andere
wijze behandeld was, wanneer de amendementen hier tijdig
waren ingediend, zoodat het mogelijk was geweest zoowel
de financieele gevolgen er van als het onderling verband
a tête reposée te bekijken. Dan was er een kansje geweest,
dat het College een of ander amendement had overgenomen
of althans bij den Eaad had aanbevolen. Nu is dit voor het
College totaal onmogelijk.
Het College moet zich thans op het standpunt stellen,
dat het alle amendementen, met uitzondering van een
tweetal, afwijst.
Het amendement-Kuipers (No. 10) is inderdaad door het
Georganiseerd Overleg aanvaard, maar desniettegenstaande
heeft het College het niet overgenomen. Spreker ontkent de
juistheid van de bewering in het adres van den Ohristelijken
Politiebond, dat in de toelichting van het voorstel van het
College niet juist is weergegeven, wat in de Commissie voor
Georganiseerd Overleg is verhandeld. De Commissie heeft het
in het amendement-Kuipers belichaamde denkbeeld aanvaard
mede, naar sprekers vaste overtuiging, naar aanleiding van
de verzekering van de vertegenwoordigers van een der orga
nisaties, dat de normen, door den Minister gesteld en door
het College in de toelichting van het voorstel gepubliceerd,
veeleer als richtlijnen dan als normen moeten worden be
schouwd en het Departement te dien aanzien sinds eenigen
tijd een gewijzigde houding heeft aangenomen.
Spreker heeft in de Commissie gezegd, dat hij de juistheid
van deze mededeeling op dat oogenblik niet in twijfel wilde
trekken, hoewel hem daarvan niets bekend was en het toch
voor de hand lag, dat men hem van de verandering van het
standpunt van den Minister op de hoogte zou hebben gesteld.
De Chef van de afdeeling Financiën heeft bij nadere
informatie van het Departement van Binnenlandsche Zaken
de zeer positieve verzekering gekregen, dat de gedane mede
deeling onjuist was en de verordening niet zou worden
goedgekeurd, indien de salarissen van het politiepersoneel
met 0.50 per week werden verhoogd.
Spreker houdt er niet van, te schermen met dergebjke
beweringen, die min of meer als dreigementen zouden worden
opgevat. De ervaringen, die spreker daarmede in den Eaad
heeft gehad, behooren niet tot de aangenaamste en daarom
wil spreker dit argument niet verder gebruiken.
Toch was het voor het College reden genoeg om voet bij
stuk te houden en zich niet te vereenigen met het amende
ment, waarvan de aanneming in het Georganiseerd Overleg
wel degelijk gebaseerd was op de overweging, dat men aan
het Departement een ander standpunt had ingenomen.
Ter verdediging van het amendement-Elkerbout (No. 2),
tot verhooging van het loon der brugwachters, is aan
gevoerd, dat dat loon te laag zou zijn in vergelijking
met het loon der werklieden in de laagste loongroep
men vindt, dat het niet aangaat, dat de brugwachters,
die een meer verantwoordelijke betrekking zouden hebben
dan de ongeschoolde werklieden van de 1ste groep en die
bovendien nog 55 uren per week werken, nog minder
zouden verdienen dan de personen uit die 1ste loongroep.
Men verliest daarbij uit het oog, dat de brugwachters dienst-
kleeding of vergoeding voor kleeding krijgen, vergoeding
voor eventueele diploma's en dat de betrekking van brug
wachter 2de klasse niet beschouwd moet worden als een
eindbetrekking, maar altijd is een doorgangsrang; de ver
gelijking met de arbeiders, die in de eerste loongroep vallen
en daarin als regel ook wel zullen blijven, gaat dus al heel
slecht op, want de brugwachters 2de klasse klimmen in den
regel op tot brugwachter 1ste klasse en komen dan op een
maximum van 33.Bovendien zou door aanneming van
dit amendement de verhouding tusschen de loonen van de
brugwachters en van de agenten, die bij de nieuwe regeling
al aanmerkelijk gewijzigd is ten gunste van de brugwachters,
dit is reeds een voordeel, voor de brugwachters in deze
te boeken weer verstoord worden.
Het amendement-Schoneveld-Lombert (No. 3) is verdedigd
met een beroep op de toch niet zoo heel logischeredeneering, dat,
nu de periodieke verhoogingen voor het lagere personeel zijn
verlengd, het billijk is, dat dit ook gebeurt voor het hoogere
personeel. Wanneer men den termijn van de periodieke ver
hoogingen van 4 "jaar, zooals bij het lager personeel bestaat,
te kort acht, gezien de regeling van de periodieke verhoogingen
elders en bij het Eijk en gezien ook het standpunt van de
commissie-Schouten, en hem daarom verlengt tot 6 jaar,
dan volgt daaruit toch waarlijk niet, dat de termijn voor de