GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. meEKOHEir stcsken. 37 N°. 42. Leiden, 21 Februari 1935. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben Uw Ver gadering toegezonden hun besluit van 13 Februari 1935, waarbij zij hebben goedgekeurd het plan van uitbreiding voor de gemeente Leiden. Van de goedkeuring zijn echter uitgezonderd een drietal terreinen: 1°. de gronden, gelegen ten Zuidoosten van de spoorbaan AmsterdamBotterdam, ongeveer tusschen den Stationsweg en den Maredijk; 2°. het terrein, gelegen tusschen den Maredijk, de Poel- wetering, de Haarlemmertrekvaart en de spoorbaan Amster damBotterdam 3°. een terreintje, gelegen ten Westen van de zwem inrichting „de Zijl" en ten Oosten van de verlengde Sumatrastraat. Krachtens art. 38, lid 1, der Woningwet heeft Uw Ver gadering de bevoegdheid tegen de beslissing van Gedepu teerde Staten, voorzoover daarbij de goedkeuring niet is verleend, bij de Kroon beroep in te stellen. Wij zijn van oordeel, dat er geen aanleiding bestaat van deze bevoegd heid gebruik te maken. De onthouding van de goedkeuring toch betreft slechts een drietal terreinen van in vergelijking tot het geheele gebied, waarover het plan zich uitstrekt, zeer geringen omvang; het instellen van beroep zou mede brengen, dat het tijdstip, waarop het geheele plan rechts kracht verkrijgt, weder voor geruimen tijd zou worden verschoven. Bovendien was het plan ten aanzien van het onder lu. bedoelde terrein door ons College uit anderen hoofde reeds eerder in nadere overweging genomen, terwijl voorts de eigenaar van het terrein, bedoeld onder 2°., te zijner tijd bij de vaststelling van het nieuwe plan voor zijn terrein de gelegenheid heeft om zijn belangen te behartigen. Onder deze omstandigheden en in aanmerking nemende, dat ingevolge de Woningwet de noodige wijzigingen in het plan met betrekking tot het drietal terreinen toch binnen een jaar door Uw Vergadering moeten worden vastgesteld, zijn wij van meening, dat de gemeente zich bij het besluit van Gedeputeerde Staten kan neerleggen. Mitsdien geven wij, met verwijzing naar de in de Leeskamer neergelegde stukken, Uw Vergadering in overweging boven genoemd besluit van Gedeputeerde Staten voor kennisgeving aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 43. Adres aan den Raad. Ondergetekenden, W. F. Honsbeek en B. Pet Jr. resp. voorzitter en secretaris van het Jonge-Werklozen Strijd Comité domicilie kiezend Haverstraat 18 te Leiden stellen aan den Baad het volgende voor, ter leniging van de nood onder de jonge werklozen: le verstrekking van voldoende kleding en schoeisel 2e gratis gebruik van het badhuis 3e een gratis rijwielplaatje voor iedere jonge werkloze 4e een behoorlijke ondersteuning bovendien voor alle jongeren die geen ondersteuning genieten vrij van stempelen. Verder stellen ondergetekenden aan den Baad voor om de aanleg van sport- en speelvelden nabij de Leidse Hout, zo zij door jonge arbeiders worden uitgevoerd, deze te laten verrichten tegen het geldende loon. Namens het J. W. S. C. afd. Leiden W. F. Honsbeek, Voorzitter. B. Pet Je., Secretaris. N°. 44. Leiden, 13 Maart 1935. In de Baadsvergadering van 5 September 1932 werd het hieronder afgedrukte adres van den Algemeenen Venters- bond van Leiden van 24 Augustus 1932 om praeadvies in handen van ons College gesteld. De strekking van dit adres is een regeling in het leven te roepen voor het venten op de openbare straat, waarbij dit afhankelijk wordt gesteld van vergunning van het gemeentebestuur, zulks ten einde het aantal venters te beperken. In dezelfde richting gaat het eveneens hierna afgedrukte adres van den Leidschen Markt en Straatkoopliedenbond „Sa menwerking" van 22 November 1934, betreffende ordening van den straathandel, welk adres in de Baadsvergadering van 17 December 1934 in onze handen om praeadvies is gesteld. Omtrent een en ander mogen wij het volgende opmerken. De aanleiding van de onderhavige verzoeken om „ordening" met betrekking tot den straathandel, is te zoeken in het tengevolge van de bestaande crisisomstandigheden steeds toenemen van het aantal personen, dat, niet in staat om zich op andere wijze een bestaan te verzekeren, tracht door met allerlei waren op den openbaren weg te venten in zijn levensonderhoud te voorzien. Is de aandrang der rechtstreeks belanghebbenden tot ordening van het ventersbedrijf door de toenemende con currentie op zich zelf dus wel verklaarbaar, zoo meenen wij toch, dat het geen aanbeveling verdient daaraan tegemoet te komen. Immers door het ventersbedrijf tot een gesloten bedrijf te maken zouden de mogelijkheden voor tal van personen, om iets in dezen moeilijken tijd te verdienen, weer worden beperkt. Uit dezen hoofde is naar ons gevoelen, evenals naar dat van de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, de invoering van een algemeen vergunningsstelsel voor het venten niet gewenscht. In aanmerking genomen, dat een groot aantal venters uit de omliggende gemeenten hun bedrijf in Leiden plegen uit te oefenen, zou de vraag kunnen worden gesteld, of het niet wenschelijk zou zijn, ten behoeve van de Leidsche venters, aan het venten van uit andere gemeenten beperkingen te stellen. Het is ons bekend, dat in verschillende der om liggende gemeenten zoodanige beperkingen reeds zijn inge voerd. Intusschen achten wij de vaststelling daarvan ook voqr Leiden niet in het belang van de Leidsche venters, noch in het algemeen belang. Dergelijke plaatselijke protectie toch lokt in de gemeenten, wier ingezetenen daardoor worden getroffen, uiteraard tegenmaatregelen uit, waardoor de Leidsche venters weer worden benadeeld. Wij meenen er niet toe te mogen medewerken, dat Leiden zich op dezen gevaarlijken weg zou begeven. Integendeel hebben wij, evenals ook de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Bijnland, stappen gedaan, ten einde de maatregelen van beschermenden aard in omliggende gemeenten opgeheven te krijgen. Het is ons verder gebleken, dat ook de Begeering onze bezwaren tegen de hier bedoelde plaatselijke protectie deelt, weshalve wij ons ter zake tot den Minister van Binnen- landsche Zaken hebben gewend; het overleg omtrent deze aangelegenheid is nog niet beëindigd. Hebben wij derhalve overwegende bezwaren tegen het invoeren van een vergunningsstelsel voor het venten ten behoeve van de „ordening" van het ventersbedrijf of tot bescherming van de Leidsche venters tegen concurrentie uit andere gemeenten, zoo zijn wij toch van oordeel, dat eenig toezicht op de venterij wel wenschelijk is. Dit toezicht zal o. i. echter alleen met het oog op de openbare orde mogen worden ingevoerd, ten einde zooveel mogelijk te voorkomen, dat het venten ontaardt in verkapte bedelarij. Wij hebben de Commissie voor de Strafverordeningen uitgenoodigd de daarvoor vereischte wijziging van de verordening op de Straat- politie te ontwerpen-; daarvoor wordt verwezen naar het onder No. 45 der Ingekomen Stukken opgenomen voorstel van genoemde commissie. Op grond van het bovenstaande geven wij, met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer neergelegde stukken, Uw Vergadering in overweging op de in den aanhef genoemde adressen afwijzend te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Baad der Gemeente Leiden Edelachtbare Dames en Heeren, Ondergeteekenden, M. J. van Steyn en N. Vallentgoed vertegenwoordigende respectievelijk als Voorzitter en Secre taris den „Algemeene Ventersbond van Leiden", hebben de eer, Uw College te verzoeken, wel te willen medewerken, tot het invoeren van een vergunningstelsel voor straat venters in aanmerking nemende, dat het aantal straatventers zich in Leiden steeds uitbreidt, waardoor de armoede in de ventersgezinnen steeds grooter wordt, terwijl met venten niet meer in het allernoodigste voor het gezin kan worden voorzien overwegende, dat groote groepen venters vanuit Bijnsburg en Katwijk en andére plaatsen in Leiden komen venten, terwijl er in andere plaatsen een vergunningstelsel is inge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 1