GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
IDtlEKOm:!! NTI Kki:.\.
No. 20. Leiden, 14 Februari 1935
In den brief ten geleide van de begrooting 1935 deelden
wij Uwe Vergadering mede, dat bij ons College een herziening
van de salarissen van het gemeentepersoneel in bewerking was.
Het salarisvraagstuk was door ons College, mede naar
aanleiding van de verschijning van het bekende rapport der
Commissie-Schouten, reeds in studie genomen, toen de om
zendbrief van den Minister van Binnenlandsche Zaken van
24 April 1934 werd ontvangen, waarin deze bewindsman bij de
Gemeentebesturen er op aandrong, om voorzoover de salaris-
regeling van het gemeentepersoneel, na de reeds eventueel
genomen maatregelen, nog aan den hoogen kant te achten was,
deze op korten termijn te herzien en in overeenstemming
te brengen met het rijkssalarispeil en de overige daarvoor
in het rapport-Schouten aangegeven normen.
Het resultaat van den eersten voorbereidenden arbeid van
ons College was, dat werd besloten voorstellen te doen ont
werpen, beoogende:
a. omzetting van de bestaande tijdelijke korting in een
definitieve salarisverlaging, gepaard gaande met aansluiting
aan het rijkssalarispeil in de daartoe aanleiding gevende ge
vallen
b. verlenging van den termijn van de periodieke verhoo
gingen
e. bestendiging van den ongehuwden-aftrek.
Ook werd besloten, dat daarbij de bestaande vrijgevige
regeling voor diploma-toelagen, die geheel indruischt tegen de
desbetreffende conclusie van het rapport-Schouten, in be
schouwing zou worden genomen.
Nadat met een en ander een aanvang was gemaakt, deelden
Gedeputeerde Staten ons bij schrijven van 10/25 Juli 1934
mede, dat bestudeering van de salarisregelingen van het
personeel onzer gemeente en de toetsing daarvan aan de
conclusies van het rapport-Schouten, bij den Minister van
Binnenlandsche Zaken den indruk had gevestigd, dat de be
doelde regelingen in het algemeen boven het rijkspeil uit
gingen. In verband hiermede werden wij uitgenoodigd de
noodige stappen te doen, dat de salarissen en loonen, voorzoo-
veel noodig, zoo spoedig mogelijk op het juiste niveau werden
gebracht, zulks overeenkomstig het bepaalde in 's Ministers
rondschrijven van 24 April 1934.
Op grond van een vergelijking van de salarissen bij het Bijk
met die bij de gemeente voorzoover die vergelijking moge
lijk was, bij zooveel verschil in den aard der functies, zelfs
iü gevallen, waarin de titulatuur bij Bijk en gemeente dezelfde
is waren wij van oordeel, dat van onze salarisregeling niet
gezegd kon worden, dat zij in haar geheel boven het rijkspeil
lag, hetgeen wij in het nader met den Minister en diens Depar
tement gepleegde overleg zagen bevestigd.
Wel bestond er in sommige, op zich zelf staande, gevallen
aanleiding tot wijziging in de richting van de rijksregeling, b.v.
ten aanzien van het minimum-loon der werklieden, de tari-
fieering van sommige betrekkingen, den termijn der periodieke
verhoogingen, de diploma-regeling en den ongehuwden-af
trek, maar overigens kon naar ons oordeel de herziening zich
in het algemeen bepalen, tot een technische wijziging, d.w.z.
in hoofdzaak een verandering van de tijdelijke korting in een
definitieve.
De voorstellen op dezen grondslag ontworpen en na het
met de betrokken organisaties gepleegde overleg, definitief
vastgesteld, blijven dan ook geheel in de lijn van het reeds
in eerste instantie door ons genomen besluit.
Teneinde het verschil tusschen de voorgestelde en de be
staande wedden (na korting) duidelijk te doen uitkomen,
volgt hierachter met betrekking tot de voornaamste groepen
van de ambtenaren en werklieden een vergelijkend overzicht
(bijlagen I tot en met VII).
Alvorens nu deze voorstellen nader toe te lichten, worde
in herinnering gebracht, dat de geldende algemeene salaris
regeling, hoewel de verordening de dagteekening van 31
Januari 1918 draagt, feitelijk van 1920 dagteekent.
Ingevolge raadsbesluiten van 2 Mei/9 Mei/6 Juni 1932 wordt
op de wedden als regel een korting van 4,4 over het gedeelte
der wedde boven 700.— toegepast (voor nevenbetrekkingen
3 over de volle wedde), terwijl krachtens raadsbesluit van
4 December 1933 de korting voor ongehuwden 4,4 van de
volle wedde bedraagt, hetgeen neerkomt op een ongehuwden-
aftrek voor alle ambtenaren en werklieden van 30.
Bij het ontwerpen van de herziening van de salarisregeling,
werd er van uitgegaan, dat met het oog op den aard der
wijziging, in het systeem van de salarisregeling, behoudens
het bovenvermelde, geen verandering behoorde te worden
gebracht. Daarom werden behouden het aantal loongroepen
voor de werklieden en de indeeling van de functies (behalve
natuurlijk de vervallen functies); werden de rangen en de
indeeling van de ambtenaren, behalve in een enkel geval,
onveranderd overgenomen; bleef mitsdien ook gehandhaafd
de bestaande wijze van aansluiting der salarissen onderling;
en werd verder het stelsel van kindertoelagen onaangetast
gelaten.
Voorts werd tot uitgangspunt genomen, dat als regel
niemand meer mocht ontvangen dan de tegenwoordige netto-
wedde. De noodige afrondingen moesten daarom naar benéden
geschieden; tegen afronding naar boven gold in de eerste
plaats het algemeene bezwaar der tegenwoordige tijds
omstandigheden. Ook uit financieel oogpunt kon daaraan
niet worden gedacht, vermits een salarisverhooging door
afronding naar boven, al zou die ook voor iederen ambtenaar/
werkman afzonderlijk slechts gering zijn geweest, aan de
gemeente, wegens het omvangrijke personeel, toch al dadelijk
een zeer aanzienlijke som zou hebben gekost. De financieele
toestand der gemeente gedoogde dit niet.
De verschillende onderdeelen van de voorgestelde wijziging
worden hierna rubrieksgewijze besproken, waarbij ook aan
dacht wordt geschonken aan de in het Georganiseerd Overleg
gehouden beschouwingen.
Werklieden.
Blijkens onderstaand staatje zijn vooral de minima bij het
Bijk lager. Het nieuwe maximum verschilt echter slechts
weinig met het bestaande maximum, hetgeen van te meer
beteekenis is, omdat wegens het geringe verloop onder het
personeel het zwaartepunt practisch bij de maxima ligt.
Zoowel ambtenaren als werklieden van het Bijk genieten
een kindertoelage vap 3 van de wedde voor elk kind
beneden 18 jaar, met een minimum van 60.en een maxi
mum van 216.per kind en per jaar. Voor elk kind beneden
de 18 jaar ontvangt de rijkswerkman derhalve 1.15 per week.
Bij de gemeente geniet een ambtenaar/werkman een
jaarhjksche kindertoelage van 52.per kind beneden
16 jaar boven het tweede kind. De wedden in bovenstaand
staatje zijn dus niet zonder meer vergelijkbaar.
Meer vergelijkbare cijfers konden echter worden ver
kregen, door het bij het Bijk geldende minimum en maximum
met 2.30 (d. i. gelijk aan de toelage voor 2 kinderen) te
verhoogen. Daarop dienden dan eenige correcties te worden
toegepast, teneinde niet in strijd te komen met het beginsel,
dat niemand meer mocht ontvangen dan de tegenwoordige
netto-wedde (bruto-wedde na aftrek der tijdelijke korting)
en teneinde de bestaande onderlinge verhouding der salaris
groepen en de marges tusschen minimum en maximum
zooveel mogelijk te behouden.
Aan deze eischen beantwoorden de ontworpen salaris
schalen en op die wijze is een regeling verkregen, die alleszins
vergelijkbaar is met de rijksregeling.
Men zie den hieronder volgenden staat.
GROEP
Rijk
Gemeente
minimum
maximum
minimum
maximum
le groep
,2e
3e
4e
5 e
6e
21.60
23.04
24.48
25.92
28.80
30.72
27.36
28.80
30.24
31.68
34.56
36.48
26.40
27.70
29.—
30.29
„31.58
32.87
29.85
31.15
32.44
33.73
35.—
38.-
Rijk.
Gemeente.
Gemeente.
GROEP.
Inbegrepen toelage
2 kinderen.
Voorgestelde
loonen.
Bestaande
netto-loonen.
min.
max.
min.
max.
min.
max.
I
23.90
29.66
23.52
29.28
26.40
29.85
11
25.34
31.10
24.96
30.72
27.70
31.15
III
26.78
32.54
26.40
32.16
29—
32.44
IV
28.22
33.98
27.84
33.60
30.29
33.73
V
31.10
36.86
29.28
35.04
31.58
35—
VI
33.02
38.78
32.16
37.92
32.87
38—