8
\4
24
de vervroegde verhooging is ingegaan, tenzij door den Burge
meester bij hare toekenning anders wordt bepaald.
4. Het tweede lid van artikel 8 is ten deze van toepassing.
5. Van de door den Burgemeester krachtens de hem bij
het eerste lid van dit artikel verleende bevoegdheid genomen
besluiten geeft deze jaarlijks aan den Baad kennis.
Art. 10.
1. Bij aanstelling of bevordering wordt aan den ambtenaar
de aan zijn betrekking verbonden aanvangswedde toegekend,
behoudens het bepaalde bij artikel 9.
2. Indien de wedde van een ambtenaar, die is bevorderd,
reeds te voren hooger was dan de aanvangswedde van de
betrekking, waartoe hij werd bevorderd, wordt hij dadelijk
in het genot gesteld van zooveel periodieke verhoogingen
als noodig zijn, om zijn wedde ten minste gelijk te doen zijn
aan die, welke hij tevoren genoot. Het tweede lid van artikel 8,
alsmede artikel 9, blijven ten deze van toepassing.
Art. 11.
1. De wedde van den ambtenaar in tijdelijken dienst
wordt bepaald door den Burgemeester op een bedrag, dat
niet hooger is dan de maximum-wedde van de ambtenaren,
die in dezelfde betrekking werkzaam zijn, en niet lager is
dan 4/5 gedeelte van de aanvangswedde.
Van de artikelen dezer verordening zijn alleen de artikelen 5,
6, 7 en 12 ten deze toepasselijk.
2. Indien de wedde bij aanstelling wordt bepaald boven
de aanvangswedde, is artikel 9, vijfde lid van toepassing.
Art. 12.
1. Aan de hoofdagenten en agenten, die in het bezit zijn
van het politie-diploma, afgegeven door den Algemeenen
Nederlandschen Politiebond wordt een toelage verleend van
26.voor het gewoon diploma en van f 52.per jaar
voor het diploma met aanteekening.
2. Aan den hoofdinspecteur, den inspecteur en den adjunct
inspecteur, die in het bezit is van het diploma, afgegeven
door den Bond van Hoogere Politieambtenaren in Nederland,
wordt daarvoor een toelage van 100.per jaar toegekend.
3. De Burgemeester kan andere diploma's van politie-
organisatie's met die, in het eerste en tweede lid vermeld,
gelijk stellen.
4. De toelagen gaan in op den eersten dag van de maand,
volgende op die, waarin de ambtenaar in het bezit van het
diploma komt en daarvan aan den Burgemeester doet blijken.
Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 13.
Deze verordening treedt in werking op 1 Maart 1935.
Art. 14.
1. De ambtenaren in vasten en tijdelijken dienst, die op
28 Februari 1935 in het genot zijn van een of meer diploma
toelagen en die krachtens deze verordening daarvoor niet
meer in aanmerking zouden komen, blijven ook na dien
datum in het genot van die toelagen, behoudens het be
paalde in het tweede lid.
2. Bij benoeming, na den in het eerste lid genoemden
datum, in een hoogeren rang vervalt de toelage, indien zij
in dien rang ook zou zijn vervallen krachtens de onder de
oude verordening van 31 Januari 1918 geldende diploma
regeling. Overigens verv alt de toelage, zoodra en voor zoover
het gezamenlijk bedrag van de wedde en de toelage de
maximum-wedde in den nieuwen rang overschrijdt.
Art. .15.
1. Aan den ambtenaar, die reeds vóór 1 Maart 1935 in
den door hem op dien datum bekleeden rang de maximum-
wedde volgens de oude verordening van 31 Januari 1918
genoot of met ingang van dien datum zou hebben genoten,
wordt met ingang van 1 Maart 1935 de maximum-wedde
volgens de nieuwe verordening toegekend.
2. Voor eiken anderen ambtenaar wordt, zoo noodig, de
vóór 1 Maart 1935 in den door hem op dat tijdstip be
kleeden rang doorgebrachte diensttijd, c.q. tot een volle
maand naar boven afgerond, gesteld op een tijdvak, dat
wordt verkregen door dien diensttijd te vermenigvuldigen
met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het
aantal jaren, dat volgens de nieuwe verordening voor het
bereiken van de maximum-.wedde wordt vereischt en de
noemer door het aantal jaren, dat daartoe volgens de oude
verordening wordt vereischtbij het aldus verkregen product
worden gedeelten van een maand verwaarloosd. De op deze
wijze vastgestelde diensttijd geldt als grondslag:
a. voor de berekening van de wedde volgens de nieuwe
verordening op 1 Maart 1935;
b. voor de bepaling van den vervaldag van de na 1 Maart
1935 toe te kennen periodieke verhoogingen.
Art. 16.
1. Aan de op 1 Maart 1935 in dienst zijnde ambte
naren, voor wie gedurende het tijdvak 1 Maart 1935 tot
en met 29 Februari 1936, en gedurende het tijdvak 1 Maart
1936 tot en met 28 Februari 1937 de wedde door toepassing
van deze verordening op eenig tijdstip in eerstvermeld tijd
vak meer dan 5 en op eenig tijdstip in laatstvermeld
tijdvak meer dan 10 lager zou worden, dan de wedde,
die zij op 1 Maart 1935 volgens de oude verordening van
31 Januari 1918 met inachtneming van de daarop toegepast
wordende korting ingevolge raadsbesluiten van 2 Mei 1932,
9 Mei 1932, 6 Juni 1932 en 4 December 1933 zouden hebben
ontvangen, wordt gedurende dat tijdvak een persoonlijke
toelage toegekend tot het bedrag, waarmede het verschil
5, resp. 10 van de laatstgenoemde wedde overschrijdt.
2. Yoor de toepassing van dit artikel worden kleedinggeld
toe- en bijslagen daarop en toelagen voor schoeisel mede als
wedde aangemerkt.
Art. 17.
De wedde van ambtenaren, op 1 Maart 1935 in tijde
lijken dienst, wordt, zoo noodig, door den Burgemeester her
zien, met in achtneming van de nieuwe minimum- en maxi
mum-wedden, vermeld in artikel 2 en met inachtneming van
de in het vorige artikel vervatte regeling.
O. vast te stellen de volgende
VERORDENING,
betreffende de wedden van het personeel van den Districts-
Keuringsdicnst van Waren.
Artikel 1.
Onverminderd het bepaalde in de verordening betreffende
de wedden van ambtenaren in dienst der gemeente Leiden,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen, en in afwijking
van de wedderegeling in staat E dier verordening, worden
de wedden en de periodieke verhoogingen van de na te noemen
ambtenaren van den Districts-Keuringsdienst van Waren be
paald als volgt:
RANG
WEDDEN PER JAAR.
PERIODIEKE VERHOOGINGEN.
minimum
maximum
Aantal en termijn.
Bedrag.
Directeur-Scheikundige
f 6100.—
f 7100.—
4 tweejaarlijksche
250.—
2400.—
5400.—
15 éénjaarlijksche
200.—
Keurmeester le klasse
2100.—
2900.—
75.—
50.—
1900.—
2500.—
8
75.-