22 Art. 9. 1. De Raad kan, indien de benoeming van den ambtenaar door dezen geschiedt, bij eerste aanstelling, alsmede bij be vordering, een ambtenaar dadelijk in liet genot stellen van een of meer periodieke verhoogingen. 2. Tevens kan de Raad voor een door hem benoemden ambtenaar den vervaltijd van een of meer periodieke ver hoogingen bespoedigen. 3. Dezelfde bevoegdheden komen toe aan Burgemeester en Wethouders, wanneer de benoeming niet door den Raad geschiedt. 4. Bij toepassing van dit artikel begint de termijn der volgende verhooging te loopen van den datum af, waarop de vervroegde verhooging is ingegaan, tenzij door den Raad, respectievelijk Burgemeester en Wethouders bij hare toe kenning anders wordt bepaald. 5. Het derde lid van artikel 8 is ten deze van toepassing. 6. Van de door Burgemeester en Wethouders krachtens de hun bij het derde lid van dit artikel verleende bevoegd heid genomen besluiten wordt jaarlijks aan den Raad kennis gegeven. Art. 10. 1. Bij aanstelling of bevordering wordt aan den ambtenaar de aan zijn betrekking verbonden aanvangswedde toegekend, behoudens het bepaalde bij artikel 9. 2. Indien de wedde van een ambtenaar, die is bevorderd, reeds te voren hooger was dan de aanvangswedde van de betrekking, waartoe hij werd bevorderd, wordt hij dadelijk in het genot gesteld van zooveel periodieke verhoogingen als noodig zijn, om zijn wedde ten minste gelijk te doen zijn aan die, welke hij tevoren genoot. Het derde lid van artikel 8, alsmede artikel 9 blijven ten deze van toepassing. Art. 11. 1. De wedde van personen, in den zin van het Ambtenaren reglement 1934 in tijdelijken dienst der gemeente (gemeente lijke bedrijven, diensten en instellingen inbegrepen), wordt bepaald door Burgemeester en Wethouders op een bedrag, dat niet hooger is dan de maximum-wedde van de ambtenaren, die in dezelfde betrekking werkzaam zijn, en niet lager is dan 4/5 gedeelte van de aanvangswedde. Van de artikelen dezer verordening zijn alleen de artikelen 5, 6 en 7 ten deze toepasselijk. 2. Indien de wedde bij aanstelling wordt bepaald boven de aanvangswedde, is artikel 9, zesde lid van toepassing. Art. 12. 1. Bij benoeming van een ambtenaar tot een betrekking, wier benaming niet voorkomt in de in artikel 2 vermelde staten, wordt hij ingedeeld in de bij die betrekking passende salaris groep. 2. De indeeling geschiedt door den Raad, indien door dezen de benoeming plaats heeft; door Burgemeester en Wethouders, indien de benoeming niet door den Raad plaats heeft. Overt;an(js- en slotbepalingen. Art. 13. 1. Deze verordening treedt in werking op 1 Maart 1935. 2. Met ingang van dien datum vervallen: a. de verordening van 31 Januari 1918 (Gemeenteblad No. 3) betreffende de wedden van ambtenaren in dienst der gemeente Leiden, zooals deze sedert is gewijzigd; b. de raadsbesluiten van 2 Mei/9 Mei/6 Juni 1932 en 4 December 1933, voorzooveel betreft de invoering van een tijdelijke korting op de wedden en loonen van het niet op arbeidsovereenkomst in dienst zijnde gemeentepersoneel c. de raadsbesluiten inzake het verleenen van kleedinggeld aan ambtenaren, toe- en bijslagen op kleedinggeld en toelagen voor schoeisel. Art. 14. 1. De ambtenaren in vasten en tijdelijken dienst, die op 28 Februari 1935 in het genot zijn van een of meer diploma toelagen en die krachtens de nieuwe verordening daarvoor niet meer in aanmerking zouden komen, blijven ook na dien datum in het genot van die toelagen, behoudens het bepaalde in het tweede lid. 2. Bij benoeming, na den in het eerste lid genoemden datum, in een hoogeren rang vervalt de toelage, indien zij in dien rang ook zou zijn vervallen krachtens de onder de oude verordening geldende diploma-regeling. Overigens ver valt de toelage, zoodra en voor zoover het gezamenlijk bedrag van de wedde en de toelage de maximum-wedde in den nieuwen rang overschrijdt. Art. 15. 1. Aan den ambtenaar, die reeds vóór 1 Maart 1935 in den door hem op dien datum bekleeden rang de maximum- wedde volgens de oude verordening genoot of met ingang van dien datum zou hebben genoten, wordt met ingang van 1 Maart 1935 de maximum-wedde volgens de nieuwe verordening toegekend. 2. Voor eiken anderen ambtenaar wordt, zoo noodig, de vóór 1 Maart 1935 in den door hem op dat tijdstip be kleeden rang doorgebrachte diensttijd, c. q. tot een volle maand naar boven afgerond, gesteld op een tijdvak, dat wordt verkregen door dien diensttijd te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het aantal jaren, dat volgens de nieuwe verordening voor het bereiken van de maximum-wedde wordt vereischt en de noemer door het aantal jaren, dat daartoe volgens de oude verordening wordt vereischtbij het aldus verkregen product worden gedeelten van een maand verwaarloosd. De op deze wijze vastgestelde diensttijd geldt als grondslag: a. voor de berekening van de wedde volgens de nieuwe verordening op 1 Maart 1935; b. voor de bepaling van den vervaldag van de na 1 Maart 1935 toe te kennen periodieke verhoogingen. Art. 16. 1. Aan de op 1 Maart 1935 in dienst zijnde ambte naren, voor wie gedurende het tijdvak 1 Maart 1935 tot en met 29 Februari 1936, en gedurende het tijdvak 1 Maart 1936 tot en met 28 Februari 1937 de wedde door toepassing van deze verordening op eenig tijdstip in eerst vermeld tijdvak meer dan 5 en op eenig tijdstip in laatstvermeld tijdvak meer dan 10 lager zou worden, dan de wedde, die zij op 1 Maart 1935 volgens de oude verordening met inachtneming van de daarop toegepast wordende korting ingevolge raads besluiten van 2 Mei 1932, 9 Mei 1932, 6 Juni 1932 en 4 December 1933 zouden hebben ontvangen, wordt gedu rende dat tijdvak een persoonlijke toelage toegekend tot het bedrag, waarmede het verschil 5 resp. 10 van de laatstgenoemde wedde overschrijdt. 2. Yoor de toepassing van dit artikel worden kleedinggeld, toe- en bijslagen daarop en toelagen voor schoeisel mede als wedde aangemerkt. Art. 17. De wedde van ambtenaren, op 1 Maart 1935 in tijdelijken dienst, wordt, zoo noodig, door Burgemeester en Wethouders herzien, met inachtneming van de nieuwe minimum- en maximum-wedden, vermeld in artikel 2, en met inachtneming van de in het vorige artikel vervatte regeling. B. vast te stellen de volgende VERORDENING, betreffende de wedden van het personeel der Politie van de gemeente Leiden. Artikel 1. Onder ambtenaar wordt in deze verordening verstaan, degene, die in vasten dienst der gemeente bij de politie is aangesteld en wiens wedde in artikel 2 is geregeld. Art. 2. 1. Voor het in den hierna volgenden staat vermelde personeel van de politie gelden de daarin aangegeven wedden, periodieke verhoogingen en kleedinggeld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 10