110
VRIJDAG 25 JANUARI 1935.
Gemcentebegrooting Uitgaven.
(de Cler e.a.)
Mevrouw de Cler zegt, dat die toezegging ook dezen zomer
door den heer Goslinga is gedaan. Daarom handhaaft, spreek
ster haar voorstel. Dit zal toch onder gemeentelijk beheer
moeten komen; de vereeniging kan dit toch niet individueel
doen. Principieel meent spreekster, dat de Overheid te zorgen
heeft voor de onvolwaardige arbeidskrachten. Zelfs wanneer
men bij het aanhangige onderzoek van deze zaak tot over
eenstemming komt, zal het een gemeentelijke inrichting
moeten worden.
De heer Romijn zegt, dat het, indien mevrouw de Cler
meent, dat de gemeente iets voor de onvolwaardigen heeft
te doen, niet verstandig van haar is het voorstel tot het
instellen van een gemeentelijke commissie voor blindenzorg
te handhavenzij doet. dan beter met een voorstel in te dienen
tot het instellen van een gemeentelijke commissie voor
onvolwaardige arbeidskrachten, aangezien anders het resul
taat zou zijn, dat men alleen lette op de blindenzorg en de
zorg voor de onvolwaardige arbeidskrachten op den achter
grond geraakte.
Het voorstel van mevrouw de Cler (No. 23, zie bi. 109)
wordt verworpen met 22 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Splinter, Romijn, Goslinga,
Lombert, Bergers, Wilbrink, Bosman, Tobé, van der Reijden,
van Eecke, van Tol, Beekenkamp, van Rosmalen, de Reede,
Vos, Wilmer, Coster, Manders, van Es, Eikerbout, Schoneveld
en Tepe.
Vóór stemmen: de heeren Yerweij, Groeneveld, van Eek,
Vallentgoed, mevrouw de Cler, mevrouw Braggaar, de heeren
Kuipers, van Weizen, Koole, van Stralen, Schüller en
Kooistra.
Volgnr. 588 wordt hierna zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Bij volgnr. 589 wordt de begrooting van den Armenraad
voor 1935 zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
goedgekeurd, waarna dit volgnr. en de volgnrs. 590 tot en
met 597 achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming worden aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 598, luidende: Bijdrage van
de gemeente in de kosten van wachtgeldregelingen Memorie.''''
De heer van Stralen zegt, dat in den laatsten tijd verschil
lende fabrikanten er toe overgaan hun personeel om de
andere week of gedurende een gedeelte van elke week te werk
te stellen. Het personeel valt daardoor vaak buiten de steun
regeling, waardoor het minder inkomsten krijgt. Het is in
zoo'n geval beter, dat de werkgever gebruik maakt van de
mogelijkheid om een wachtgeldregeling te treffen, waarin
van gemeentewege wordt bijgedragen. Spreker heeft in de
afdeelingsvergadering bedoeld het College te verzoeken, de
aandacht van de werkgevers op deze mogelijkheid te vestigen.
Hij vreest n.l., dat mede ten gevolge van het feit, dat er niet
voldoende de aandacht van de werkgevers op gevestigd is,
in den laatsten tijd van deze mogelijkheid weinig gebruik
is gemaakt. Spreker acht het daarom gewenscht, dat het
College met het verleenen van medewerking niet wacht tot
fabrikanten een wachtgeldregeling noodzakelijk achten, maar
uit zichzelf op de werkgevers aandrang oefent om tot het
treffen van een wachtgeldregeling over te gaan.
De heer Romijn is bereid deze zaak in het College te bezien
in het licht, dat' de heer van Stralen er thans op heeft laten
schijnen.
Inderdaad is bij de werkgevers de animo voor wachtgeld
regelingen verdwenen. Wellicht is echter de nieuwe kijk,
dien de heer van Stralen hierop geeft, aanleiding dat op dit
gebied nog iets gebeurt. Spreker zal dit ter sprake brengen.
Volgnr. 598 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 599, luidende: „Subsidie aan
het Leidsche Crisis-Comitéf 25.797.
waarbij tevens aan de orde komt het voorstel van den heer
van Stralen (No. 16), luidende:
,,De Raad besluit een bedrag van 500.op de begroting
uit te trekken ten behoeve van de ontspanning voor werk
lozen."
De heer van Stralen zegt, dat het College voor aanvullenden
Gemeentebcgrooting Uilgaven.
(van Stralen e.a.)
steun 14.000.aanvraagt, maar dat de Minister toegezegd
heeft een belangrijk hoogere extra bijdrage voor dien steun,
hetgeen er zeker toe kan leiden, dat de aanvullende steun,
die tot dusverre zeer beperkt en onvoldoende was, eeniger-
mate kan worden uitgebreid. Op het oogenblik is nog niet
bekend, welk bedrag extra daarvoor voor Leiden beschikbaar
zal komen; ware dit bekend, dan zou het mogelijk zijn in
de eerste plaats tegemoet te komen aan het bezwaar, dat
slechts voor weinige werkloozen gelegenheid bestaat aan
vullenden steun aan te vragen. Spreker verzoekt het College
bij den Minister te informeeren, opdat dit zoo spoedig mogelijk
bekend wordt, en dan, meer aanvraagformulieren beschikbaar
te stellen.
De vorm van den steun heeft vaak sprekers instemming
niet, vaak wordt nl. de aanvullende steun verstrekt in den
vorm van artikelen van het Leidsche Brokkenhuis. Op zich
zelf heeft spreker bezwaar tegen verstrekking van aanvullen
den steun in den vorm van meerendeels afgedragen, althans
oude artikelen; het is wenschelijk de daarvoor beschikbare
bedragen niet te besteden voor den aankoop bij het Leidsche
Brokkenhuis van gebruikte artikelen, maar om daarvan aan
te schaffen artikelen uit den winkel. Vooral bij de verstrekking
van kleedingstukken worden zaken gegeven, die zoo zijn
afgedragen en gebruikt, dat ze daarvoor eigenlijk niet meer
beschikbaar konden worden gesteld, die volmaakt ongeschikt
zijn om gedragen te worden. Spreker hoopt, dat in het vervolg
liefst absoluut niet, maar in elk geval zoo weinig mogelijk
artikelen van het Brokkenhuis aan de aanvragende werk
loozen worden verstrekt.
De heer Romijn zegt, dat hiet het gemeentebestuur de
zeggenschap heeft, maar het Crisis-Comité B. Spreker is
bekend de uitlating van den Minister, dat voor het Crisis-
Comité B een ruimer bedrag beschikbaar gesteld zal worden;
nog niet is hem bekend, wat dat worden zal; gewoonlijk
wordt dat per circulaire medegedeeld; daarom zal informeeren
bij het Departement geen enkel resultaat opleveren; dat
wordt landelijk vastgesteld en meegedeeld.
Voor het geval, dat daar zou blijken, dat het bedrag
hooger moet zijn, zal een desbetreffend voorstel aan den
Raad worden gedaan.
In de vergadering, die de Commissie B in de maand Februari
zal houden, zal de zaak besproken worden, die de heer van
Stralen heeft aangeroerd.
Op Woensdag 23 Januari 1935 heeft de betrokken dienst
een bespreking gehad met de leiding van het Brokkenhuis,
in welke bespreking is besloten de verstrekking via het
Brokkenhuis nog meer te beperken, omdat gebleken is, dat
door onverklaarbare omstandigheden betreurenswaardige
verstrekkingen hebben plaats gehad.
De heer van Stralen kan deze zaak verder laten rusten.
Spreker betreurt het, dat de Minister van Sociale Zaken
bezwaar gemaakt heeft tegen het Raadsbesluit om den
jeugdigen arbeiders, die te werk gesteld worden bij den aanleg
van sportterreinen een vergoeding van 0.10 per uur of
2.40 per week te geven, en het bedrag op ten hoogste
1.50 per week wenscht vastgesteld te zien.
Het bedrag van 2.40 per week is voor de jeugdige arbeiders,
die eenige jaren werkloos zijn en geen uitkeering hebben,
zeer gering.
Spreker stelt daarom voor, alsnog pogingen aan te wenden
om de vergoeding op dit bedrag te handhaven.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie
van de heeren van Stralen en Kuipers, luidende:
„De Raad acht het zeer gewenst, dat alsnog pogingen
worden aangewend om de vergoeding voor de te werk te stellen
jeugdige werklozen te handhaven op het bedrag waartoe
de Raad heeft besloten en verzoekt B. en W. daartoe stappen
te doen bij de Regering."
De heer Romijn zegt, dat het voorstel van den heer van
Stralen volmaakt onverhoeds is ingediend.
De Minister van Sociale Zaken heeft bericht, dat hij in
principe met het besluit van den Raad accoord gaat. Hij
heeft echter nadere inlichtingen gevraagd en medegedeeld,
dat hij niet bereid is subsidie te verleenen voor den aanleg
van de drie voetbalvelden achter den Haarlemmerweg,
tenzij het bedrag der vergoeding wordt bepaald op ten
hoogste 1.50 per week. Op het oogenblik is een corres
pondentie tusschen het gemeentebestuur en het Departement
van Sociale Zaken daarover gaande. Spreker kan op het
oogenblik niet uit zijn hoofd mededeelen, in welk stadium
die correspondentie zich thans bevindt en zou evenmin
kunnen zeggen, in hoeverre er aanleiding zou kunnen zijn