VRIJDAG 25 JANUARI 1935.
95
Gcmecnlebegrooting Uitgaven.
(Groeneveld c.a.)
trekt en verwacht dan ook een voorstel van het College in
die richting.
De heer de Reede gevoelt geen behoefte om in te gaan op
het breedvoerige betoog van den heer Groeneveld, dat
misschien duurder is dan de maatregel zelf.
Spreker handhaaft zijn bezwaren tegen de woningaan
sluitingen van ambtenaren, die deze aansluitingen niet be
hoeven te hebben. Spreker vindt het van een Raadslid on
gepast, een ambtenaar in diens vrijen tijd in zijn rust te storen.
Wanneer men van een ambtenaar eischt, dat hij in zijn
diensttijd 100 van zijn arbeidskracht zal geven, moet men
hem in zijn vrijen tijd ook met rust laten.
De Voorzitter zegt, dat het College geenerlei voorstel heeft
gedaan, maar deze zaak alleen aan de orde heeft willen
stellen en in zooverre den heer Groeneveld er voor erkentelijk
is, dat deze de gedachten van een belangrijk deel van den
Raad onder woorden heeft gebracht en in een voorstel heeft
geformuleerd. Met dat voorstel kan het College zich geheel
vereenigen en het laat de beslissing over deze zaak gaarne
aan den Raad. Met deze telefoonaansluiting is den Raads
leden gelegenheid gegeven een enkelen keer een gesprek te
voeren; buiten de vergoeding voor de gesprekken brengt dit
aanzienlijke kosten voor de gemeente mee, nl. 42.per
jaar voor abonnement en 25.voor aansluitingskosten
ineens. Burgemeester en de Wethouders hebben de telefoon
voor een geheel ander doel dan de Raadsleden; zij toch
gebruiken veel van hun vrijen tijd voor gemeentezaken; het
ter beschikking stellen van een telefoon aan hen is, met
allen eerbied voor den Raad, een veel grooter gemeentebelang
dan het verstrekken van telefoonaansluiting aan de Raads
leden. Dit blijkt in de practijk uit de tallooze keeren, dat
men opgebeld wordt of in het belang van de gemeente moet
opbellen. Ter voorkoming van administratieve moeilijkheden
is toen de regeling getroffen, dat de gesprekken voor parti
culiere doeleinden niet door Burgemeester en Wethouders
betaald worden.
De heer Groeneveld begrijpt nu volkomen, waarom de heer
de Reede is voor afschaffing van de woningaansluiting van
de ambtenaren, want overdag is hij op zijn bureau en des
avonds mag men hem, volgens den heer de Reede, niet
storen; als hij niet thuis is, kan men hem niet opbellen en
als hij wel thuis is, mag men hem niet opbellen. Van deze
totaal overbodige woningaansluiting zou dus nooit gebruik
gemaakt worden. Spreker is dat niet met den heer de Reede
eens; wanneer een ambtenaar een woningaansluiting op
kosten van de gemeente accepteert, aanvaardt hij ook, dat
men hem na zijn kantooruren voor gemeentezaken aan zijn
woning kan en mag opbellen. Men belt spreker 's avonds
ook wel op over gemeentezaken en dan vraagt men ook niet
of spreker rust moet hebben.
Het valt spreker zeer tegen dat de Burgemeester en de
Wethouders voortgaan hun zuiver particuliere gesprekken
door de gemeente te laten betalen; dit geldt ook voor de
ambtenaren. Ook daarvoor behoort naar billijkheid een limiet
te worden gesteld.
De heer Bergers acht het gewenscht, dat ook voor de
ambtenaren een limiet wordt bepaald en dat tevens onder
zocht wordt, of het wel voor alle noodig is een telefoon
aansluiting te hebben.
De Voorzitter zegt, dat deze zaak ongetwijfeld zal worden
bezien. Op het gebruik, dat de ambtenaren van de telefoon
aansluitingen maken, wordt controle geoefend.
Het voorstel van den heer Groeneveld (No. 24, zie bl. 94)
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
volgnr. 229, nader uitgetrokken op een bedrag van 5600.
eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen.
De volgnrs. 230 en 231 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 232, luidende: „Kiezerslijsten
en het uitoefenen der Mesverrichtingen f 7.700.
De heer Lombert vraagt, of het niet mogelijk is, de kiezers
lijsten tegen een gereduceerden prijs ter beschikking van
het publiek te stellen.
De Voorzitter kan deze vraag thans niet beantwoorden, aan
gezien deze aangelegenheid niet in de sectievergaderingen
is behandeld.
Gemeentebegrooting Uitgaven.
(Voorzitter e.a.)
De secretarie zal echter gaarne bereid zijn, den heer Lombert
in deze de gewenschte inlichtingen te verschaffen.
Volgnr. 232 wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De volgnrs. 233 tot en met 238 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 239, luidende: „Uitgifte van
het verslag van de Handelingen van den Gemeenteraad met
de Ingekomen Stukken9.000.
De heer Groeneveld herinnert er aan, dat de Raad in het
jaar 1922 zijn voorstel, om den Raadsleden, die zulks wen-
schen, een portefeuille voor het bewaren der stukken te
verstrekken, met 15 tegen 8 stemmen heeft verworpen. Het
is spreker nooit duidelijk geworden, waarom dit voorstel,
met de aanneming waarvan enkelen Raadsleden een genoegen
zou worden gedaan en een bezuiniging zou worden verkregen,
toen is verworpen.
Korten tijd geleden heeft het College den Raad mede
gedeeld, dat de Raadsleden, die het wenschten, een porte
feuille konden krijgen. Dit is echter in strijd met genoemd
Raadsbesluit. Meermalen is door het College gezegd, dat het
niet noodig is alle zaken in het openbaar te behandelen;
deze zaak was niet zoo gewichtig, dat openbare behandeling
noodig was en daarom heeft spreker het College hierover
een brief geschreven. Spreker heeft op dat schrijven nooit
antwoord gehad, dus is zijn poging om die zaak met het
College, buiten den Raad om, te behandelen niet geslaagd.
Spreker weet niet waarom het College dat gedaan heeft.
Wanneer hij leest hetgeen in de memorie van antwoord bij
volgnr. 239 staat (bl. 32), dan krijgt hij den indruk, alsof
het College gezocht heeft naar een gelegenheid, en die ook
heeft gevonden, om in een openbaar stuk een vriendelijkheid
aan zijn adres te zetten. Het zou van spreker onbeleefd zijn,
die beleefdheid van het College zonder meer te laten passeeren
en daarop niet in te gaan. Hetgeen het College zegt, komt
hierop neer, dat spreker verwezen wordt naar den heer
Groeneveld, ,,die, gelijk bekend, een bijzonder scherp juridisch
onderscheidingsvermogen heeft" en spreker dus naar zichzelf
verwezen wordt.
De Voorzitter zegt, dat het College natuurlijk niet weet
wie die vraag in de sectie gesteld heeft.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer Goslinga, die lid van
het College is, voorzitter van sprekers sectie was; spreker
denkt evenwel dat niet tot den heer Goslinga doorgedrongen
is, dat spreker die vraag gesteld heeft; spreker schrijft dat
hieraan toe, dat de heer Goslinga verstrooid is geweest; dit
is op zich zelf niet verkeerd, want verstrooidheid en geleerd
heid gaan samen; daaruit blijkt hoe geleerd Wethouder
Goslinga is.
Uit dezen geheelen gang van zaken blijkt, dat het College
er prijs op stelt deze zaak in den Raad te behandelen; anders
had het wel op sprekers brief geantwoord.
Enkele leden van sprekers fractie hadden den indruk, dat
spreker door het College met het antwoord in de maling
werd genomen. Spreker neemt dit niet aanhij is nogal goed-
geloovig en vertrouwt, dat het College het antwoord serieus
bedoeld heeft en daarom zal hij er thans even op ingaan.
Als jongen heeft spreker geleerd, dat men iemand moet
antwoorden naar de mate van zijn wijsheid. Spreker waar
deert natuurlijk de opmerking, dat hij een bijzonder scherp
juridisch onderscheidingsvermogen heeft, ten zeerste. Spreker
was zich er niet van bewust, maar wanneer een zoo edel en
achtbaar College het in een officieel stuk zet en daarbij
sprekers naam noemt, zoodat het heenstapt over het bezwaar,
dat het niet gebruikelijk is in de memorie van antwoord
namen te noemen, wordt hij er verlegen onder, vooral indien
hij let op de samenstelling van het College, waarin ook
juristen zitten.
Spreker heeft eens gelezen in een Christelijk blad en
als het daarin staat, zal het wel waar zijn, dat elke student
de Overheid ruim 2.000.per jaar kost. Spreker heeft den
indruk, dat een student de Overheid in totaal wel 10.000.
kost, voordat hij tot meester in de rechten promoveert.
Als nu een College, waarin drie kostbare juristen zitting
hebben en dat weet, dat aan de juridische opleiding van
spreker nooit een enkele cent is besteed, zegt, dat spreker
over een scherp juridisch onderscheidingsvermogen beschikt,
begrijpt men, dat spreker er verlegen onder is geworden.
Spreker begrijpt, dat het College dit niet smalend heeft