DONDERDAG 24
JANUARI 1935.
65
Gemcentcbegrooting Algcmeene beschouwingen.
(Goslinga.)
Eek daartoe opwekt, is hij geen democraat meer, maar
revolutionnair. De heer van Eek heeft zich wel een heel mooie
schaapsvacht van democratie omgehangen, maar daaronder
ziet men de wolfspooten van den revolutionnair te voorschijn
komen; de heer van Eek is een revolutionnaire wolf met een
democratisch vachtje. De heer Vos vaart ook al in het schuitje
van adresseeren aan de Regeering en natuurlijk valt ook de
heer van Weizen, de revolutionnair bij uitnemendheid, den
heer van Eek bij. Dit past den Raad niet; deze is niet een
gezelschap van 35 Leidenaren, maar is Overheidde Raad is een
Overheidscollege, behoorende tot de magistrates inferiores, tot.
de lagere Overheden. Hier den tijd te verdoen met bestrijding
van de Regeeringspolitiek is nutteloos en ongeoorloofd. De
heer van Eek geeft zelf toe, dat inkomen en vermogen achter
uitgaan en dat dus het land verarmt. Spreker heeft zich gruwelijk
geërgerd aan de uitdrukking in het sectieverslag, dat de
Regeering zou voeren een verarmingspolitiek, dus een politiek,
gericht op de verarming van het volk. Dat doen een bandieten
en een menschenetersregeering nog niet eens; die bevorderen
nog de welvaart van het volk op hunne wijze. Wanneer de
Regeering er op uit zou zijn het volk te verarmen, dan is
het een stel bandieten, die opgeknoopt moesten worden. De
heeren zijn zoo ontzettend beleedigd, als maar even naar hen
gewezen wordtdan schiet het teergevoelige gemoed van den
heer Vallentgoed vol, maar dat durft men te zeggen van een
Regeering, die zich dag en nacht uitslooft in deze hachelijke
omstandigheden de zaken zoo goed mogelijk bij elkaar te
houden en hetgeen van het volksinkomen over is, zoo goed
mogelijk te verdeelen, al slaagt zij daarin niet geheel. Het is
heel gemakkelijk om, waar de Regeering zich niet verdedigen
kan hier een dergelijke redeneering op te zetten en haar
vanuit den Raad te bestoken. Dat is ongeoorloofd. Zou een
sociaal-democratische Regeering dulden, dat vanuit al die
Gemeenteraden de Regeeringspolitiek maar voortdurend
werd bestookt, en dat een soort guerilla werd gevoerd? De
heer van Eek zegthet vrije woord. De heer van Weizen sprak
over de ontwikkeling van het gemeentewezen in Rusland;
gelukkig is spreker daar niet, want hij zou niet zeker van zijn
leven zijn als hij daar zoo oppijpte tegen de Regeering, en
den Raad opstookte dingen te doen, welke rechtstreeks in
gaan tegen de politiek van de Regeering, die verantwoordelijk
is tegenover het geheele land.
De sociaal-democratische politiek loopt uit op een verster
king van het fascisme en de nationaal-socialistische beweging.
Dit is een groot gevaar voor de rustige ontwikkeling van de
democratische instellingen; het is koren op den molen van
den heer Mussert en de zijnen. De Raad ga dan ook niet deze
richting uit en de heer van Eek beperke zich tot een bespre
king van de gemeentebelangen.
Het debat wekt den indruk, dat de Raad in zijn geheel nog
maar bitter weinig besef heeft van den uiterst precairen toe
stand, die het gevolg is van de daling van de inkomsten der bur
gers en de vermindering van het volksinkomen in zijn geheel.
Is de arbeid, besteed aan den geleidebrief, de begrooting
en de memorie van antwoord, niet vergeefs verricht? Hoe
duidelijk het College ook uiteengezet heeft, dat de begrooting
nauwelijks sluit, toch komen verschillende Raadsleden met
diverse wenschen aandragen, welke echter niet verwezenlijkt
kunnen worden. Men moet met het bereikte tevreden zijn.
De gemeente heeft gedurende alle crisisjaren een sluitende
begrooting gehad; alle rekeningen, ook die over het jaar 1933,
hadden een batig saldo. Inderdaad heeft de gemeente haar
kapitaal eenigermate ingeteerd, maar gezien den noodtoe
stand en hetgeen in andere gemeenten is geschied, kan men
zeggen, dat de toestand in Leiden nog redelijk is. De gemeente
kan nog eenige werken laten uitvoeren. Wel heeft men eenigen
personen ontslag moeten verleenen, maar van het vaste perso
neel zijn slechts weinig leden ontslagen.
Deze tijden leenen zich niet "voor experimenten, het doen
van nieuwe uitgaven en het prijsgeven van inkomsten.
Niemand zal in zijn particuliere leven in dezen tijd zich nieuwe
uitgaven op den hals halen of vrijwillig een gedeelte van zijn
inkomsten laten vervallen. Ook geen van de 35 Raadsleden
zal dit doen. Toch tracht men van verschillende zijden in
den Raad spreker daartoe ten aanzien van de gemeentekas te
bewegen. Dit kan niet; als de burgerij het slecht heeft, heeft
de gemeentekas het ook slecht; er kan geen noodlijdende
burgerij met een bloeiende gemeentekas zijn.
Als men dit eenmaal weet en accepteert, zal men niet rijker,
maar wel gelukkiger zijn dan wanneer men zich steeds wijs
maakt, dat er op het Stadhuis een kist met geld staat, waaruit
alles kan worden betaald.
Het College moet met groote behoedzaamheid de financieele
ontwikkeling van de gemeente blijven beschouwen en den
Raad waarschuwen voor het ondernemen van allerlei zaken,
waarvoor de gemeente geen geld heeft.
Gcmeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
Het College hoopt met ernst en inspanning de belangen
van de gemeente te blijven behartigen en met Gods hulp te
doen wat mogelijk is.
De heer Romijn is het volmaakt eens met de heeren Wilmer
en de Reede, die verklaard hebben, de juistheid niet te kunnen
erkennen van het protest van mevrouw Braggaar inzake
haar positie in Maatschappelijk Hulpbetoon en de handelwijze,
die de meerderheid daar zich tegenover haar permitteert.
Ook spreker gevoelt dit als onjuist en als een voorstelling van
zaken, die in geen enkel opzicht met de waarheid overeen
komt. Spreker herinnert zich niet, dat hij ooit een voorstel
of een denkbeeld van mevrouw Braggaar anders bekeken of
behandeld heeft dan dat van een ander lid der Commissie
en hij begrijpt ook niet, waarom mevrouw Braggaar behoefte
heeft steeds weer bij elke begrooting daarover sprekende haar
uitzonderlijke positie daar, althans volgens haar meening,
naar voren te brengen. Het is niet zoo en spreker is zich niet
bewust, dat, al ware het zoo, het ter sprake brengen daarvan
hier eenig resultaat zal opleveren. Maatschappelijk Hulp
betoon is een autonoom lichaam, een commissie, ingesteld
om bepaalde doeleinden te verwezenüjken, naar eigen goed
vinden en inzicht van de meerderheid en spreker gelooft niet
dat het ter sprake brengen van een speciale behandeling van
één lid hier eenig resultaat zou opleveren. Spreker kan dit
niet anders zien dan als een soort oppositioneele querulantie,
waarmede spreker mevrouw Braggaar niet onaangenaam wil
zijn, maar hetgeen is een typeering van haar reactie op wat
daar gebeurt; zij acht zich daartoe geroepen en vindt dit
noodzakelijk; spreker kan daarin geen verbetering brengen
en moet dit accepteeren.
Spreker komt op tegen een fabel, die mevrouw Braggaar
langzamerhand tracht leven in te blazen, alsof door haar
uitlatingen en spreken de reorganisatie van Maatschappelijk
Hulpbetoon zou zijn tot stand gekomen, alsof juist door haar
invloed en door het telkens tamboureeren op de wenschelijk-
heid van de invoering van normen, zij daarvoor de eer voor
zich zou kunnen opeischen. Nu heeft mevrouw Braggaar
echter de invoering van normen bij Maatschappelijk Hulp
betoon steeds gemotiveerd hiermee, dat dan aan de armlas
tigen tenminste zou worden gegeven datgene, waarop zij
meenden aanspraak te kunnen maken, dat dan de onbillijk
heid, dat aan groote groepen veel minder gegeven werd dan
aan anderen, zou verdwijnen; daarbij zat ook voor, dat dan
de uitkeeringen hooger zouden worden en zouden zijn.
Het is zeer merkwaardig, dat in de eerste weken, waarin
de normen werden toegepast, het totale bedrag der onder
steuning even groot was als vóór dien tijd. Spreker begrijpt
niet, hoe de heer van Stralen nu kan interrumpeeren, dat de
normen dan niet waren, zooals zij konden zijn en ook behoor
den te zijn. De zaak is in de commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon in den breede besproken en daar ook beslist.
Het werken volgens de normen is niet in het belang van de
ondersteunden bij Maatschappelijk Hulpbetoon geweest;
men moet het beschouwen als een nadeel. Het werken vol
gens normen bij Maatschappelijk Hulpbetoon is in wezen
in strijd met een behoorlijke armenzorg en ook in strijd met
de belangen van de ondersteunden, omdat ten gevolge van
het normatief behandelen van de ondersteunden op de indivi-
dueele omstandigheden en verschillen practisch geen acht
meer gegeven kan worden. Men moet op het moment allen
aandrang oefenen op den dienst om op die bijzonderheden
wel te letten. Men is bij den dienst nu al spoedig geneigd,
omdat men volgens normen moet werken, de zaak te doen
verstarren en alles te nivelleeren en en masse af te doen. Het
is dus een groot nadeel, maar moest met het oog op de ont
zaglijke hoeveelheid werk ingevoerd worden. Het aantal
aanvragen om steun was zoo groot geworden, dat het practisch
onmogelijk was, daaraan den noodigen tijd te besteden. Daar
bij kwam, dat men door het behandelen van de individueele
aanvragen niet meer in staat was over andere problemen van
armenzorg, die er bij de vleet zijn, van gedachten te wisselen,
en te dien aanzien te komen tot het vaststellen van een bepaal
de lijn, die in het belang van een goede armenzorg zou zijn.
Het groote bezwaar van het werken volgens normen blijft
steeds bestaan en het streven dient er op gericht te zijn, dit
groote bezwaar te .ondervangen, hetgeen op het oogenblik
in verband met de groote hoeveelheid werk niet mogelijk is.
Hoewel het als een nadeel voor de ondersteunden moet be
schouwd worden, werd men door de omstandigheden gedwon
gen tot rationaliseeren en mechaniseeren over te gaan en
alles volgens een bepaald schema te behandelen en af te doen.
Spreker kan de verheugenis van mevrouw Braggaar over
de invoering van de normen in zooverre begrijpen, dat het
nu voor de sociaal-democratische fractie gemakkelijker is
geworden door verhooging van de normen de ondersteuning