DONDERDAG 24 JANUARI 1935.
83
Gemeentebegrootinq Alqemeene beschouwingen.
(Wilbrink.)
Aangezien het niet mogelijk is, alle arbeiders aan het
werk te zetten, mag men niet, het eene doende, het andere
vergeten.
De heer van Eek meent, dat de Minister van Sociale
Zaken eigenlijk het standpunt van den heer Bosman inneemt.
Spreker ontkent het absoluut. Aan hetgeen de Minister ook
in dezen tijd ten opzichte van de werkloozenzorg moet doen,
ligt een geheel andere gedachte ten grondslag dan aan de
beschouwingen van den heer Bosman. De noodzaak dreef
den Minister tot het verlagen van den werkloozensteun,
maar hij staat niet op het standpunt van den heer Bosman,
dat alleen door middel van loonsverlaging de bedrijven weer
aan den gang kunnen komen. Wanneer de Minister spreekt
over de noodzakelijkheid van de verlaging, drukt hij eigenlijk
hetzelfde uit, wat spreker eens gezegd heeft met de woorden,
dat men er weieens toe zou moeten komen om te spreken
van de verdeeling van de armoede.
Spreker kan zich dan ook niet vereenigen met de scherpe
critiek, die geoefend is op de maatregelen, welke de Minister
in verband met den toestand van 's Lands schatkist heeft
moeten nemen.
Langzamerhand heeft de Regeering alle bronnen van
belasting aangeboord, zoodat men niet met den heer van Eek
kan zeggen, dat zij over veel meer middelen beschikt om
aan geld te komen dan de gemeenten.
Bij den aanvang van de algemeene beschouwingen was
spreker allerminst voornemens iets te zeggen over de ordening.
De brochure van den heer Bosman noopte hem echter wel
er een enkele opmerking over te maken, omdat de theorie,
welke de heer Bosman in zijn brochure voorstaat, op dit
oogenblik niet meer aanvaard kan worden.
Tal van land- en tuinbouwbedrijven en industrieele onder
nemingen moeten, hetzij direct, hetzij indirect, door de
Regeering gesteund wordende Regeering zal dan ook moeten
zorgen, dat de maatregelen, die zij daartoe neemt, straks
het geheele volk ten goede komen en dit kan alleen geschieden
door ordening.
De ondersteuning van de land- en tuinbouwbedrijven,
waarvoor dus het volk zijn offers moet brengen, treft geen
doel, wanneer door de mechanisatie de steun voor de arbeiders
in die bedrijven eigenlijk illusoir wordt gemaakt, aangezien
hij alleen ten goede komt aan de kapitaalkrachtigen, die in
staat zijn, zich de noodige machines aan te schaffen, terwijl
de arbeiders, in het bedrijf werkzaam, eigenlijk gedupeerd
worden. Zoo is het ook met fabrieken, van Regeeringswege
gesteund door contingenteering, invoerverboden, waardoor
toch practisch de levensbehoeften voor een volk duurder
worden gemaakt. Dan moet de Regeering toch ordenings
maatregelen treffen, waardoor de gegeven steun niet alleen
aan het kapitaal, maar ook aan allen, in dat bedrijf werk
zaam, ten goede komt. De heer Bosman meent echter, dat
men in dezen tijd maar raak kan produceeren, terwijl hij
toch weet, dat de productie niet normaal is af te zetten,
zooals vroeger. Vroeger had men de geheele wereld als afzet
gebied, door de sluiting der grenzen is dat absoluut voorbij.
In andere omstandigheden zijn andere maatregelen noodig;
waar de voornaamste volken der wereld hun economisch
leven op een andere leest schoeien, moet men zich niet
verbeelden, dat het kleine Nederland daarvan geheel af
zijdig kan blijven en zijn eigen weg kan gaan.
De heer van Eek wil samenwerking met alle democraten,
van welke zijde ook, dus zelfs die uit de christelijk-historische
unie, als zij maar met hem zijn tegen het fascisme. Men zou
zich daarin kunnen verheugen, als de heer van Eek ook had
verklaard, dan bereid te zijn den klassenstrijd los te laten.
Men zou het kunnen apprecieeren, wanneer de S.D.A.P. zich
stelde op het standpunt van de Engelsche Labour Party;
dan zou er ook geen sprake meer van zijn, dat de S.D.A.P.
anti-christelijk genoemd werd.
Spreker onderschrijft volkomen de woorden van den heer
de Geer, geciteerd door den heer Vallentgoed, die de mogelijk
heid veronderstelde, dat in een socialistische maatschappij
ook plaats was voor het christendom, want het christendom
is aan geen maatschappijvorm gebonden. Evenwel is het
inrichten van een maatschappij, uitsluitend op den grondslag
van den klassenstrijd, onvereenigbaar met het christendom,
dat als eersten eisch stelt, dat de menschen als broeders
zullen samenwonen en als menschen, niet als vijanden,
tegenover elkaar staan. Al zijn er zooveel tekortkomingen,
men heeft te streven naar eenheid, te zoeken naar hetgeen
verbindt; de belangen van den naaste moeten den mensch
even goed en dierbaar zijn als zijn eigen belangen en daaraan
ontbreekt op het oogenblik bij de sociaal-democratie nog
alles. Het spijt spreker, dat de heer van Eek, waar deze
toenadering wil zoeken, aan dit cardinale punt van de S.D.A.P.
in Nederland nog vasthoudt; er zijn in die partij ook andere
Gemeentebegrooting Algeineene beschouwingen.
(Wilbrink e.a.)
stroomingen, maar daarvan vindt men bij den heer van Eek
nog niets. Die stroomingen kennen nl. groote waarde toe ook aan
het geestelijk leven, niet alleen voor den individueelen
mensch, maar ook voor de gemeenschap.
Spreker en de zijnen staan op het standpunt, dat alleen
daar gestreefd kan worden naar een nieuwe maatschappij
en een nieuwe ordening, waar plaats is voor het' geesteüjke
leven; zij wijzen absoluut af een socialistische maatschappij,
waarin God neutraal wordt verklaard, en een fascistische
maatschappij, die het christendom en de kerk ondergeschikt
en dienstbaar aan den Staat wil maken. Zij wenschen een
maatschappij, waarin de mensch zich kan uitleven in diepe
afhankelijkheid van God en zijn ordonnantiën, waarmede
hij rekening heeft te houden voor zijn persoonlijke leven,
maar die ook haar invloed zullen doen gelden in het maat
schappelijke leven.
Daarnaar willen zij zelfstandig streven. Indien echter de
S.D.A.P. die geesteüjke kracht en macht wil erkennen en
ook wil erkennen, dat God het leven der menschen regeert,
zijn zij gaarne bereid met de S.D.A.P. samen te werken.
Aüeen op dien grondslag kunnen spreker en de zijnen het
aanbod van den heer van Eek aanvaarden om in volkomen
harmonie met elkaar en voor elkaar op te trekken.
Wanneer het over maatschappeüjke vraagstukken gaat, zal
sprekers fractie met de sociaal-democratische fractie, ook al
bestaat er tusschen beide verschil van opvatting, mede
werken, indien laatstgenoemde fractie werkeüjk opbouwend
Werk wil verrichten.
Spreker hoopt, dat men in Nederland zal bewaard blijven
voor den opbloei, dien men volgens den heer van Weizen
thans in Rusland heeft: als men eerst alles in elkaar moet
trappen en slaan en door een groote zee van ellende heen
moet, is er geen plaats meer voor afbraak, maar is alleen
ondergaan of opbouw mogelijk.
De heer Kooistra begrijpt, dat als de Wethouder van Open
bare Werken, die veel met aannemers confereert, uit hun
kring is voortgekomen en daaraan zijn geheele positie te
danken heeft, zegt, dat het bouwrijp maken van gronden
niet noodig is, omdat er geen behoefte aan grond is, daar
men den woningbouw waarmede hij natuurüjk bedoelt:
den particulieren woningbouw binnenkort zal staken, de
Wethouder niet mededeelt, dat zij het aan zich zelf te danken
hebben, als zij dien bouw moeten staken, omdat zij in het
wilde weg en ongelimiteerd woningen gebouwd hebben, die
op het oogenblik door de hooge huren niet bewoond kunnen
worden door hen, voor wie ze bestemd zijn. Natuurlijk gaan
zij, wanneer zoo'n aantal woningen leeg staat, klagen, maar
zij zijn daarvan zelf de schuld; als zij als particuliere bouwers
zich meer gespecialiseerd hadden op den bouw van goed-
koope arbeiderswoningen, dan waren die nu goed te gebruiken.
Dat nu vele woningen leeg staan, hebben zij aan zich zelf
te wijten. Dit blijkt ook uit het feit, dat zij, met name „Onder
ling Belang" te Den Haag, thans trachten tegen te houden,
dat de Regeering door het geven van een tweede hypotheek
den bouw van goedkoope arbeiderswoningen wil bevorderen,
omdat naar hun zeggen dan overproductie ontstaat en hun
woningen niet verhuurd kunnen worden, terwijl zijzelf
schuld zijn, dat een groot aantal is gebouwd zonder een
behoorlijke organisatie.
Inzake het voorstel-van Weizen tot huurverlaging voor
de gemeentewoningen (No. 9) en sprekers amendement
daarop heeft de Wethouder gezegd, dat het hier betrof
woningen van 3.40
De heer Splinter: En liooger.
De heer Kooistra zegt, dat er voor die woningen volgens
den Wethouder geen huurverlaging moest komen. Maar bij
de gemeentewoningen zijn er ook nog andere huren. De
huren van de gemeentewoningen zijn niet gedaald; er wordt
nog steeds 5.15 huur voor een gemeentewoning betaald.
Het zou niet zoo vreeseüjk zijn, wanneer die huren daalden;
dat is noodzakeüjk, omdat de meesten van die bewoners, op
een heel enkele uitzondering na, steuntrekkenden zijn.
Wanneer nu van dien steun van 11.nog 3.40 tot 5.15
aan huur betaald moet worden, dan meent spreker, dat de
Wethouder precies is als „Onderling Belang", als de parti-
cuüere bouwers, die zoo graag zouden willen, dat er evenals
pas na den oorlog, te weinig woningen waren, waardoor de
huren schrikbarend stegen.
Spreker begrijpt, dat de Wethouder, als deze op het stand
punt staat, dat men de huren van de particuüere woningen
moet laten, zooals zij zijn, niet bereid is de huren van de
gemeenteAvoningen met eenige procenten te verlagen. Spreker
I heeft daaromtrent bij de vorige begrooting een voorstel in-