80 DONDEEDAG 24 JANUAEI 1935. Gemeentebegrooting Algemecne beschouwingen. (Braggaar e.a.) normen niet werden uitgekeerd en de personen in kwestie niet zoo goedgeloovig zullen zijn, dat zij dit op gezag van den Wethouder aanvaarden. Het kan den Wethouder hekend zijn, dat spreekster onmiddellijk na de invoering der normen en ook in den laatsten tijd er aanmerking op heeft gemaakt, dat de steun niet overeenkomstig de normen werd uitbetaald. Bij uit- keering volgens de geldende normen, die den menschen toekomen, is er geen kans dat zij geld overhouden doch wel te kort komen. Daarom is verhooging der normen hoog noodig. De Wethouder behoeft spreekster niet te verwijten, dat zij daarover nooit in Maatschappelijk Hulpbetoon ge sproken heeft; reeds in 1932 heeft spreekster dit in den Armenraad behandeld en verhooging der normen voorgesteld, omdat zij toen al begreep, dat de menschen er daarmee niet konden komen. De steun was toen 9.voor man en vrouw -f 1.voor elk kind. Wanneer men nu nagaat wat daarvan af moet voor huur, wasch, gas, electriciteit en levensmiddelen, dan komt men voor een groot tekort. Spreekster heeft ver hooging der normen voorgesteld, niet om haar medeleden onaangenaam te zijn, maar alleen door bittere noodzaak; er is ontzettende verarming. Spreekster heeft ook in het geheel geen antwoord gehad op haar opmerking, dat het Crisis-Comité en het Brokkenhuis niet in staat zijn aan alle aanvragen te voldoen. Spreekster heeft niet van onwil bij deze instellingen gesproken, maar ze zijn eenvoudig niet in staat in de behoefte te voorzien, door de vele ellende. Een voorbeeld van zeer reeenten datum: een vrouw met 9 kinderen, huur 3.35, fonds 1.2 zoons verdienden resp. ƒ6.en ƒ7.dit gezin ontvangt van Maatschappelijk Hulpbetoon 6 broodjes, 5 K.G. aardappelen en per week 4 pond boter; met eenig geld zou dit gezin veel meer kunnen doen; in 1933 zijn ook kleeren verstrekt; de steun bedraagt 35 cent; in November 1934 kregen 3 van de 9 kinderen wat ondergoed; 2 paar goed gerepareerde schoenen en een broek werden verder verstrekt; in Januari 1935 mocht door dit gezin weer aangevraagd worden; in Januari is opnieuw aangevraagd, doch die aanvrage is afgewezen met de boodschap, dat men niet eerder dan Mei behoefde terug te komen. Spreekster is gaarne bereid naam en adres te noemen, zoodat de Wethouder de juistheid hiervan kan controleeren. De opmerking in de memorie van antwoord, dat aan aanvragen om kleeding, dekking en huisraad zooveel mogelijk voldaan wordt, tenzij in den loop van het jaar reeds her haaldelijk gegeven is (bl. 28) is dus niet geheel juist. De heer Wilmer zegt, dat toch wel geheel juist is, dat mevrouw Braggaar in Maatschappelijk Hulpbetoon geen voorstel heeft verdedigd om de normen te verhoogen. Voor verhoöging der normen voor werklooze arbeiders was in Maatschappelijk Hulpbetoon een meerderheid; spreker zegt niet dat verhooging van de normen voor door Maatschappelijk Hulpbetoon gesteunden ook een meerderheid zal krijgen, maar daarover is in Maatschappelijk Hulpbetoon nog nooit een voorstel geweest. Mevrouw Braggaar heeft volgens den heer Wilmer de zaak niet in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon ter sprake gebracht. Indien de heer Wilmer echter aandachtig geluisterd had, zou hij het wel geweten hebben. Spreekster zal aanstonds nog meer zaken ter sprake brengen, waarbij de heer Wilmer misschien zijn schouders zal ophalen; zij zal echter de data van de vergaderingen, waarin zij behandeld zijn, er bij vermelden, zoodat de heer Wilmer, die als lid der Commissie de notulen kan opvragen, de juistheid van spreek sters beweringen kon controleeren. Het antwoord van het College betreffende het dragen van een gummistok door de armbezoekers van Maatschappelijk Hulpbetoon heeft spreekster niet kunnen bevredigen. Zij heeft nog geen antwoord gekregen op de voornaamste vraag, om welke reden de Wethouder dezen onsympathieken maatregel heeft genomen. Volgens spreekster bestond daarvoor geen enkele reden en indien de Wethouder, alvorens er toe over te gaan, de zaak in de Commissie voor Maatschappelijk Hulp betoon aan de orde had gesteld, zou de meerderheid der Com missie zich stellig niet met zijn denkbeeld hebben vereenigd. Is het zoo gemakkelijk, zonder eenige reden van den Com missaris der Koningin verlof te krijgen tot het dragen van een gummistok? Spreekster begrijpt, dat de Wethouder liever gewild had, dat spreekster over deze zaak verder gezwegen zou hebben. De Wethouder heeft echter van zijn kant geen rekening gehouden met den wensch van spreekster, die wilde, dat deze akelige maatregel nooit was genomen. Een ambtenares van Maatschappelijk Hulpbetoon is op Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Braggaar e.a.) het oogenblik gekleed in verpleegsterscostuum. Zij draagt zeker geen gummistok en moet toch hetzelfde werk doen als de ambtenaren. Wanneer het voor een vrouw niet gevaarlijk is, het werk zonder gummistok te doen, is het toch zeker niet gevaarlijk voor de mannen. Waarom heeft de Wethouder niet geantwoord op de op merkingen, die spreekster gemaakt heeft over den onderhouds plicht? Volgens den Wethouder heeft geen aftrek van den steun plaats, indien de betrokkenen naar de Commissie voor Onder houdsplicht gaan. Spreekster heeft echter gegevens bij zich, waaruit blijkt, dat de aftrek toch wordt toegepast. De Wethouder heeft ook niet gezegd, waarom het zoo buiten gewoon moeilijk was voor de kooplieden en muzikanten een betere regeling te treffen. De heer Wilmer weet, dat spreekster daarover gesproken heeft in Maatschappelijk Hulpbetoon. De uitkeeringen voor de valide arbeiders moeten zoo hoog zijn als de Minister toestaat; immers, deze zijn volgens het reorganisatie-rapport het slachtoffer van den slechten eco- nomischen toestand. Nu weet spreekster wel, dat de normen verhoogd zijn, maar ze zijn altijd nog 0,50 minder dan het geen door den Minister toegestaan is. Wie oordeelt, dat 0,50 niet veel is, weet niet wat het beteekent wanneer een arbeidersgezin met een klein inkomen moet rondkomen dan moet men zelfs een dubbeltje tweemaal omkeeren al vorens het uit te geven. Spreekster antwoordt; den heer Wilmer, dat daarover wèl gesproken is; over de normen voor de armlastigen is door spreekster reeds in 1932 in den Armenraad gesproken. De heer Wilmer heeft het over Maatschappelijk Hulpbetoon. Mevrouw Braggaar zegt, dat deze zaak daarvoor en daarna in Maatschappelijk Hulpbetoon ter sprake is geweest. De heer Wilmer doet evenals een struisvogel: als hij niet aan wezig is, is het niet gebeurd. De heer Wilmer was toen nog geen lid van de Commissie. Hoe kan hij nu beoordeelen, of spreekster dit daar besproken heeft? De heer Wilmer kan ook niet inzien, dat spreeksters positie in Maatschappelijk Hulpbetoon niet benijdenswaardig was. Het optreden tegen spreekster is echter veranderd, toen de heeren de Eeede en Wilmer in de Commissie zitting namen. Nu hebben die heeren aan de andere leden van Maat schappelijk Hulpbetoon gevraagd, of hun optreden zoo veranderd is. Natuurüjk ontkennen de andere leden dat; dat is al te naïef om te denken, dat die dat zouden erkennen. Na de laatste vergadering van Maatschappelijk Hulpbetoon zeide spreeksters partijgenoot de Eoo echter tegen haar: heb je ooit zoo'n houding gezien, vergeleken bij vroeger. Die opvatting is dus niet van spreekster zelf. Spreekster verklaart deze prettiger wijze van optreden hieruit, dat de heeren de Eeede en Wilmer hier toch ook een verantwoorde lijke taak hebben, ook een kiezerscorps achter zich hebben, en ook rekening hebben te houden met hun arbeiders. Spreekster heeft zelf gezegd, dat de verhoudingen nu zeer veel verbeterd waren. De heer Wilmer heeft niet bemerkt, dat spreekster in de Commissie geen benijdenswaardige positie had. Herinnert hij zich dan niet meer het adres, dat door de leden van de Commissie aan den Eaad is gezonden en waarin spreekster van niets meer of minder wordt beschuldigd dan van „sata nisch optreden" „het voeren van politiek van laag allooi", „het maken van tendentieuze en lasterlijke opmerkingen"? Moet spreekster nog herinneren aan de onaangename woorden van den Voorzitter en den Wethouder, welke woorden nooit zijn ingetrokken, al zijn naderhand verschillende maatregelen genomen, waarop spreekster had aangedrongen en het bewijs dus was geleverd, dat zij de waarheid had gesproken. Spreekster is volgens den heer Wilmer „onwaar", omdat -zij in de Commissie niet heeft gesproken over het afschaffen van het voorloopig stempelen. Spreekster heeft deze zaak behandeld in October 1927 en October 1932, toen de heer Wilmer nog geen lid van de Commissie was. Op 3 Maart 1934 behandelde spreekster het venters- vraagstuk. Op 20 Maart 1934 sprak zij over het stempelen door de zoons van de werbloozen. Zij heeft gevraagd hen daarvan vrij te stellen, mits zij zelf georganiseerd waren. In dezelfde vergadering der Commissie behandelde spreek ster het stempelen door de vrouwen en meisjes en de wensche- lijkheid om de werkloozen eenmaal per dag te laten stempelen. In de vergadering van 5 Juni 1934 sprak zij over het verleenen van den steun aan zieken door Maatschappelijk Hulpbetoon en den alimentatieplicht. Op 28 Augustus 1934 uitte spreekster haar bezwaren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 20