DONDERDAG 24 JANUARI 1935. 61 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 21 Januari 1935 op Donderdag 24 Januari 1935, des namiddags te 2 uur. Thans zijn afwezig de heeren Meijnen en van Es. Aanvankelijk wordt het Voorzitterschap waargenomen door Wethouder Splinter, daarna door den heer Burgemeester Mr. A. van de Sande Bakhuijzen. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting. De heer Goslinga zegt, dat aan alle zaken, door den heer Lombert besproken, aandacht zal worden geschonken. De heer Lombert drong o.a. aan op meer spoed bij de huurtoe- slagen. Dat dit lang zou duren door de centralisatie bij de sociale diensten, zooals hij veronderstelde, is een opmerking, die spreker niet begrepen heeft, want van een zoodanige centralisatie is hem niets bekendde aanvragen worden onder zocht door Maatschappelijk Hulpbetoon. De quaestie van de dienstauto's heeft de aandacht van de bedrijfscommissie. Twee leden van de gascommissie hebben die commissie in een van haar laatste vergaderingen ingelicht met zeer precieze gegevens, preciezer en juister dan de min of meer vage gegevens, in den Raad geuit. Aan den Directeur is opdracht gegeven daaraan een einde te maken. Het spreekt van zelf, dat het verkeerde gebruik in geen enkel opzicht de goedkeuring van de bedrijfscommissie wegdroeg. Vervolgens ergerde de heer Lombert zich, dat hier pot- looden liggen met den naam van een Rotterdamsche firma. Het is evenwel best mogelijk, dat die door een Leidsche firma geleverd zijn; potloodenfabrieken zijn er in Leiden niet. De levering van de kantoorbehoeften, waarover de heer Lombert sprak, geschiedt bij openbare aanbesteding en hierbij wordt geen preferentie gegeven aan Leidsche inschrijvers, als hun prijzen hooger zijn; dat gebeurt nergens, ook niet bij Gemeentewerken en bij de bedrijven. Zou men daarin ver andering willen brengen, dan zou dit niet alleen moeten ge beuren met potlooden, maar zou dit over de leverantie van alle artikelen moeten uitgestrekt worden, met alle gevolgen van dien. Deze zaak is herhaaldelijk besproken in de verschil lende commissies en in het College, maar alles tezamen ge nomen meent het College, dat men niet moet gaan doen aan stedeüjk protectionisme; er is internationaal al protectio nisme genoegwanneer men ook om de verschillende gemeen ten tarief muren gaat optrekken, waar blijft men dan? Men heeft dan represailles te duchten van andere ge meenten, die Leidenaren van leveranties uitsluiten. Het vraagstuk houdt dus meer in dan de heer Lombert zich op het eerste gezicht heeft voorgesteld. Over de uitbetaling van den kindertoeslag heeft spreker geen andere klachten ontvangen dan die van den heer Lom bert, die kort na zijn optreden als Raadslid de klacht heeft geuit, dat de kindertoeslag niet vóór 3 October zou zijn be taald. Spreker teekent nu reeds 7 jaar de mandaten af. De salarismandaten ontvangt hij aan het einde van elke maand heel kort daarna ontvangt hij de kindertoeslag-mandaten ter afteekening. De kindertoeslag wordt betaald aan het begin van elk kwartaal. Spreker is bereid te onderzoeken, of de uitbetaling iets vroeger kan plaats hebben, maar betwijfelt het, of deze zaak zoo belangrijk is, dat zij bij de begrooting moet worden behandeld. De vergoeding voor overwerk wordt geregeld in het Ambte narenreglement, dat geen salarisgrens trekt. Het College is het er volkomen mede eens, dat betaling van overwerk zelden en bij hooge uitzondering moet plaats hebben, vooral bij de hoogere ambtenaren; het is er zich niet van bewust, dat er misbruik van gemaakt is. Indien de heer Lombert de moge lijkheid voor de hooge ambtenaren afgesneden wil zien, moet hij een voorstel tot wijziging van het Ambtenarenreglement indienen, waarin een bepaalde salarisgrens wordt getrokken, aangezien het begrip hoogere ambtenaren" rekbaar is. Het College kan niet uit den weg gaan voor de ontstemming van één Raadslid; in dit geval zou een besluit van den Raad noodig zijn. De heer Vos meende, dat éen ambtenaar, die de keuze had tusschen een salarisverlaging van 400.of een belass tingverhooging tot hetzelfde bedrag, het laatste zou kiezen. Er zijn echter meer menschen dan de ambtenaren; een derge lijke casus is moeilijk denkbaar. Het is jammer, dat de heer Vos gedurende zijn raadslid maatschap alle voorstellen tot belastingverhooging van de hand heeft gewezen. Op 15 Augustus 1932 stemde de heer Vos tegen het voorstel van het College betreffende de wijziging van de classificatie voor de personeele belasting. Bovendien stemde hij bij die gelegenheid tegen het voorstel van den heer Yerweij betref fende de progressie. Gemeentebegrooling Algemeene beschouwingen. (Goslinga e.a De heer Vos stemde tegen de wijziging van de hondenbe lasting. Het gevolg van deze wijziging zou volgens de voor spelling de afslachting van een groot aantal honden zijn. Uit de begrooting is echter af te leiden, dat de opbrengst van deze belasting bijna verdubbeld is. De heer Vos, die zegt veel te gevoelen voor belasting naar draagkracht, stemde tegen het voorstel om het aantal opcen ten op de gemeentefondsbelasting te verhoogen van 60 tot 80. De heer Vos was tegen de wijziging van de classificatie van de gemeente voor de gemeentefondsbelasting. Op 6 Augustus 1934 stemde hij tegen de wijziging van de heffing van het schoolgeld voor Gymnasium en H. B. S. De heer Vos komt altijd voor onder de tegenstemmers bij voorstellen tot verhooging van belastingen en daarom ver wondert het spreker, indien de heer Vos zegt tegen bezuiniging en salarisverlaging, maar voor belastingverhooging te zijn. Het spijt spreker, dat hij er in die 4-jarige periode niets van gemerkt heeft; al die 4 jaren is de heer Vos op dit punt een beslist tegenstander van het College geweest. Dit klopt niet op zijn verklaring nu. De heer Vos jammert over de voorgestelde bezuiniging op onderwijs nu, maar hoeveel sterker had men niet moeten bezuinigen, wanneer de Raadsmeerderheid in alle gevallen, waarin de heer Vos tegen stemde, in zijn geest beslist had? Hoe dankbaar moet hij gestemd zijn, dat men nog niet in het vleesch heeft behoeven te snijden? Spreker betreurt het, dat iemand van de ontwikkeling van den heer Vos het geoorloofd heeft geacht tegen alle belangrijke voorstellen van het College te stemmen b.v. wilde loslaten het rijkssubsidie in de kosten der werkloozenzorg maar dan nog oppijpt tegen het College over bezuiniging op het onderwijs. Wanneer de autonomie van Leiden door het Rijk niet wordt aangetast, is dit niet aan het optreden van den heer Vos te danken, maar aan de Raadsmeerderheid, die haar verantwoordeüjkheid en de im- populairteit niet schuwt; hoe dankbaar moet hij de Raads meerderheid zijn. De heer Vos wil adresseeren over de financieele wetten van de Regeering. Dat zou dan speciaal moeten zijn aan het adres van Minister Oud, een van zijn bekwaamste partij- genooten. Zou het niet beter zijn, als de heer Vos eens een redevoering van den heer Oud ging lezen en anders bij dezen op audiëntie ging? Dan zal hij vernemen, dat deze uiterst bekwame democraat juist tot het behoud van 's Lands crediet niet anders kan. De heer Coster verkondigt de enormiteit, dat de promoties bij de Lichtfabrieken sinds 1925 stilgestaan hebben. Dat is absoluut onjuist; spreker ontkent dit beslist; in 1928, 1929 en 1930 is er vrij geregeld groote promotie geweest. Nu wil de heer Coster een loyale promotie. Daartoe kan spreker wel medewerken. De heer Kuipers noemt het een Leidsch systeem om geen verhoogingen toe te kennen. Ongetwijfeld is waar, dat de doorvretende crisis en de vermindering der inkomsten in vloed hebben gehad op de houding van het College terzake van de promoties. Wil de heer Kuipers dit een Leidsch systeem noemen, dan moet hij ook zeggen, dat dit meebrengt, dat de gemeente zooveel mogelijk haar personeel in dienst houdt en dat er zeer weinig ontslagen van vaste ambtenaren zijn, nl. slechts 4 brugwachters en 2 ambtenaren van de Bank van Leening. Het aantal wachtgelders in Leiden is uitermate gering; dat is ook een Leidsch systeem. Tracht men zooveel mogelijk het personeel aan het werk te houden, dan kost dat geld, maar dan kan men niet te royaal zijn met de promoties. Het College meent, dat die niet stopgezet kunnen worden, maar die moeten echter getoetst aan het gemeentebelang; het gemeentebelang moet eischen, dat promotie plaats vindt de wensch van de belanghebbenden kan voor de gemeente geen maatstaf zijn. Het gemeentebelang moet den doorslag geven. Indien men de goede krachten in Leiden wil behouden, kan men niet het bevriezingssysteem toepassen. Het College begrijpt dit en hoopt hiervan spoedig ten aanzien van de ambtenaren van de Lichtfabrieken blijk te kunnen geven. Sprekende over de bedrijfstarieven en den verkoop op afbetaling twijfelde de heer Tobé aan de oprechtheid van het argument van het College, dat hierin een sociaal belang ge zien kan worden. De heer Tobé mag de oprechtheid van het College niet in twijfel trekken. De heer Tobé is nog slechts korten tijd Raadslid, maar als hij de oprechtheid van het College als regel in twijfel trekt, wordt de zaak zeer ernstig. De heer Tobé merkt op, dat het College even van te voren in de memorie van antwoord heeft geschreven, dat het doel van de Toonkamer is, propaganda te maken voor den afzet van gas en electriciteit, hetgeen niet een sociaal belang, maar wel een belang van de Lichtfabrieken is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 1