78 DONDERDAG 24 JANUARI 1935. Gemecntebcgrooting Algemeene beschouwingen, (van YVclzen c.a.) besturen moeten innemen in den strijd tegen de loonsver laging. Het kapitalistisch systeem drijft voortdurend en systematisch naar loonsverlaging; vanzelfsprekend komen, als reactie daarop, de arbeiders daartegen in verzet. Nu moet men toch niet zoo onnoozel en zoo naïef zijn om te veronderstellen, dat de Sovjet-Unie daarbij tot taak zou hebben om loonsverlaging in Nederland te voorkomen; dat is allereerst een zaak van de arbeidersklasse zelf hier, die tegenover die tendenz van het kapitalistisch systeem een daarop gerichte houding moet aannemen. De heer Eikerbout zegt, dat men dan dat werk toch kwijt is. De heer van Weizen zegt, dat de tijd niet toelaat tot in details op dit vraagstuk in te gaan, maar hij is volkomen bereid met den heer Eikerbout nog eens op een andere wijze hier over te spreken. De Sovjet-Unie is op de wereld het eenige land van economischen, cultureelen en maatschappelijken vooruitgang en opbouw op het oogenblik. De communisten hebben als Marxisten altijd de stelling verkondigd dit in antwoord aan den heer Schoneveld dat tegelijk met de veranderingen in den economischen onderbouw ook de politieke bovenbouw tenslotte verandert en dat daardoor tal van waarden, ook geestelijke, die totnutoe altijd als waar hebben gegolden, door andere zijn vervangen; die stelling aanvaarden zij in het algemeen in haar volle consequentie. Dit is ook het groote onderscheid tusschen communisten en sociaal-democraten. De heer van Stralen heeft hier een en ander verkondigd over het werkverruimings- en het werkloozenvraagstuk. Volgens den heer van Stralen heeft spreker geen arbeiders achter zich en draagt hij daarom ook geen verantwoordelijk heid. In den strijd tegen alle tendenzen en werkingen van het kapitalistische systeem zal de doorslag echter niet gegeven worden door de persoonlijke gevoelens, maar in de eerste plaats door de machtsverhoudingen. Deze machtsverhou dingen te wijzigen ten gunste van de arbeidersklasse is in de allereerste plaats de taak van hen, die zeggen op het standpunt van den klassenstrijd te staan en daaruit ook de noodige consequenties te trekken. Deze consequenties brengen met zich, dat men niet bereid is ten gunste van het kapitalis tische systeem offers aan de arbeidersklasse te vragen. De heer van Stralen moge dan als man van de praktijk een voorkeur hebben voor de uitvoering van bepaalde werken in werkverschaffing, waarbij minder machinale kracht en meer handkracht kan worden gebruikt, toch wil spreker met klem waarschuwen voor dit experiment. De vervanging van machinale kracht door handkracht zal on getwijfeld eenige verlichting brengen, maar ze zal slechts tijdelijk plaats hebben, omdat men op den duur ook in de werkverschaffingen zal rationaliseerenzij is dan ook absoluut geen oplossing voor den nood, waarin op het oogenblik de arbeiders verkeeren. Juist om die reden weigeren de com munisten te dien aanzien ook maar een enkele concessie te doen; zij weigeren het te meer, omdat zij zich niet verant woordelijk achten voor den gang van zaken en voor de ineenstorting, waarvoor het kapitalisme zich op dit oogenblik geplaatst ziet. De heer van Eek heeft erkend, dat in de redevoeringen van de heeren Wilmer en Wilbrink aanknoopingspunten met de socialistische tactiek waren te vinden, waardoor samen werking van de roomsch-katholieke fractie, de christelijk- historische fractie en de sociaal-democratische fractie op bepaalde punten mogelijk zou zijn. Dit kan niets anders beteekenen dan dat de positie, die de sociaal-democratische fractie jarenlang als de oppositie in den Raad heeft inge nomen, spoedig tot het verleden zal behooren. Aan de woorden van den heer van Eek kan geen andere beteekenis gehecht worden. Deze tendenz bestaat op het oogenblik niet alleen in de af deeling Leiden, maar in de geheele S.D.A.P.; het artikel van Ir. Albarda in de Vooruit van Vrijdag 18 Januari jl. wijst ongetwijfeld in die richting, dat gezocht wordt naar wegen om den vastgeloopen kapitalistischen wagen weer op gang te brengen, juist ook ten aanzien van den overgang van het kapitalisme naar het socialisme, die op geordende wijze moet plaats vinden. Dit is niet in overeenstemming met wat Marx gezegd heeft. De heer van Eek vraagt nu, of het verkeerd is, dat het geordend gebeurt, maar Friedrich Engels, de naaste medewerker van Marx, zegt in zijn werk „De beginselen van het communisme" uitdrukkelijk, dat de communisten ongetwijfeld voorstanders zouden zijn van een vreedzamen overgang van het kapitalisme naar het socialisme, indien dat mogelijk was, maar dat de klassenstrijd, die gevoerd wordt elementen in zich draagt, die een vreedzamen over gang in den weg staan en dat, juist omdat de kapitalistische klasse vrijwel nimmer afstand zal doen van haar bevoor- Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen (van Welzcn e.a.) rechte positie, zij de arbeidersklasse drijft naar het toepassen van die strijdmiddelen, die deze noodgedwongen aanvaarden moet. Niet aan de arbeidersklasse is de keuze van de strijd middelen, maar die worden haar opgedrongen; juist omdat de communisten deze wetten van het kapitalistisch systeem volkomen onderkennen en daarnaar hun houding bepalen, achten zij een vreedzamen overgang van het kapitalisme naar het socialisme, zooals de sociaal-democraten zich die voor stellen, onmogelijk en aanvaarden zij daarvan de volle consequentie ook. In de medezeggenschap en de bedrijfsorganisatie liggen de aanknoopingspunten, die door de sociaal-democraten gezocht worden, met hetgeen door de heeren Wilbrink en Wilmer naar voren is gebracht. Het betreft hier het begrip ordening. De heer Wilmer heeft zich weer sfinxachtig over die ordening uitgelaten; spreker wacht met belangstelling af, wanneer hij met nadere gedachten over die ordening zal komen. In het streven naar ordening, welke naar samenwerking van de vertegenwoordigers van de reformistische sociaal democratie, de Roomsch-Katholieke Staatspartij en de Christelijk-Historische Partij doet zoeken, (de anti-revolu- tionnaire fractie staat buiten de samenwerking, gelijk ge bleken is uit het betoog van den heer Goslinga, die dezen keer een andere rede hield dan hij bij vorige begrootingen gehouden heeft) komen volledig tot uiting bepaalde elementen van de fascistische economie, die niets anders is dan de dictatuur van het grootkapitaal. Het is de taak van de Communistische Partij tot de ar beiders in Leiden te zeggen, dat dit bepaalde consequenties met zich brengt, in het bijzonder voor de S.D.A.P. De heer Beekenkamp zal niets meer zeggen over het voor stel van de sociaal-democratische fractie (No. 12), omdat de bestrijding van dit voorstel zóó afdoende is geweest, dat het niet fair zou zijn het thans, terwijl het vrijwel ter ziele is,, nog een trap na te geven. Het voorstel is voldoende gekraakt, zoodat men er geen woord meer aan behoeft te wijden. Spreker acht het wel gewenscht iets te zeggen over het aanbod van den heer van Eek om met de sociaal-democraten tot behoud van de democratie het fascisme te bestrijden. Spreker heeft dit geluid van den heer van Eek nog niet vaak in den Raad gehoord. De heer Albarda echter zong ongeveer hetzelfde lied in Het Yolk van 18 Januari 1935in pathetische bewoordingen schreef hij in zijn artikel „Politieke perspec tieven": „Maar wee het volk, als de burgerlijke partijen en de uit haar midden voortgekomen regering dan" (d.w.z. wanneer het fascisme aan het bewind is) „door een mateloze anti socialistische politiek tussen haar en de arbeidersbeweging de afstand zo groot en de vijandschap zo scherp hebben ge maakt, dat de kloof niet meer is te overbruggen!" Bij de uitwerking van het thema gaf de heer van Eek een variatie; hij nam n.l. de houding aan van iemand, die zegt: „Op het oogenblik zeg ik het zóó, maar ik kan het ook nog anders." Hij deed het daarbij voorkomen, alsof zijn partij thans op de wip zit. Spreker begrijpt niet een dualisme als van den heer van Eek, dat eenerzijds bereid is de democratie te helpen verde digen, als straks de nood aan den man komt, maar anderzijds het doet voorkomen, alsof het mogelijk is, dat hij zich met de zijnen zal scharen aan de zijde van het communisme. De heer van EekAls de democratische vrijheidsrechten af geschaft waren! De heer Beekenkamp vraagt zich af, hoe het mogelijk is, dat de heer van Eek, wanneer het fascisme aan het bewind is en de democratie zal zijn afgeslacht, zich dan associeert en coaliseert met een partij, die toch moet uitloopen op den verwoedsten en felsten vorm van dictatuur en die een be spotting is van alle ware democratie, zooals Rusland ons leert. Die verloochening van het democratisch beginsel vermag spreker niet te begrijpen. Daarom zullen, zoolang de sociaal democratie niet van houding verandert en nog aan haar boezem de gedachte van den klassenstrijd blijft koesteren, de anti-revolutionnairen van een coalitie met de S. D. A. P. moeten afzien. Wanneer het fascisme bestreden moet worden, voorshands heeft men in de actueele politiek daarmee nog niet te maken dan heeft de anti-revolutionnaire partij, door de principieele wijze, waarop zij dit doet, voorloopig nog niet de hulp van die zijde noodig. De heer van Eek deed het voorkomen, alsof de gedachte, in het rapport van 1931 over de Nieuwe Organen, door de S. D. A. P. uitgebracht, in wezen precies hetzelfde wil als hetgeen door de heeren Wilbrink en Wilmer over de ordening is gezegd. Dit is een onjuiste voorstelling van zaken, omdat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 18