DONDERDAG 24
JANUARI 1935.
77
Gemeentcbegrooting Algemocnc beschouwingen,
(van Stralen e.a.)
Spreker geeft het College en den Raad dringend in over
weging de voorstellen van de sociaal-democratische fractie
niet af te wijzen, gelijk het wel in het voornemen van den
Raad schijnt te liggen. Laat men trachten door het doen
samengaan van werkverruimingsobjeeten met werkverschaf
fingsobjecten de grootst mogelijke verruiming van de werk
gelegenheid te verkrijgen. Laat de Raad desnoods de voor
stellen voor verdere bestudeering in handen van het Gollege
stellen; spreker zou gaarne willen vernemen hoeveel arbeids
dagen en hoeveel arbeidsloon met de voorgestelde werken
gemoeid zijn. Laat men op de door spreker aangegeven
wijze trachten door samenwerking inderdaad iets te bereiken
ten gunste van de werklooze arbeiders.
De heer van Es spreekt zijn hartelijken dank uit voor de
toezegging, die de Voorzitter ten aanzien van de kermisweek
gedurende de lustrumfeesten heeft gedaan.
Spreker kan den heer Vallentgoed verzekeren, dat in de
anti-revolutionnairen kiesvereeniging geen woord over deze
zaak is gesproken. Spreker had geen enkele opdracht om
hierover het woord te voeren. Sprekers fractie heeft echter
besloten deze zaak te behandelen, omdat het voor haar een
beginselkwestie is. Van „propaganda" is hierbij dan ook
geen sprake.
De anti-revolutionnairen eischen niet, en zouden dat ook
niet kunnen, dat de Zondag door ieder geheiligd wordt,
maar als christelijke politieke partij mogen zij wel eischen,
dat de Overheid zooveel mogelijk de Zondagsrust bevordert,
opdat zij, die den Zondag willen heiligen, daarin zoo weinig
mogelijk worden gehinderd.
Dat de heer Vallentgoed tegenspreekt, dat het socialisme
eigenüjk anti-christelijk is, kan 3 oorzaken hebben: het is
mogelijk, dat de heer Vallentgoed niet weet wat socialisme
is, dat hij niet weet wat christendom is, of dat hij dit wel
weet, maar hier met opzet iets onwaars zou zeggen. Dit
laatste kan spreker echter van den heer Vallentgoed onmoge
lijk veronderstellen; daarvoor kent spreker hem te goed.
Waar de heer Vallentgoed leeft in een christelijk land als
Nederland gelukkig nog is, temidden van het christendom,
daar kan spreker ook niet aannemen, dat de heer Vallentgoed
ook niet zou weten wat het christendom is. Spreker moet
dus tot de conclusie komen, dat de heer Vallentgoed niet
weet wat socialisme is en leert. De grondpijler van het
socialisme is het historisch-materialisme, dat leert dat de
stoffelijke invloeden als alles overheerschend moeten worden
aangenomen en dat geestelijke factoren ontkent. Van een
scheppen door God en een erkennen van Zijn leiding in de
natuur is dan ook geen sprake. Lafargue, de schoonzoon van
Karl Marx, schreef dan ook:
„Met schande en smaad wordt God uit de natuur verjaagd.
Daar, waar de onbarmhartige kritiek aan het woord kwam,
was 't met den onnoozelen God Israëls gedaan en als een
simpele veldwachter werd hij dan ook tijdens de Revolutie
door een decreet afgeschaft. Een God, die schiep, is ondenk
baar. Dr. Gorter zegt het in een artikel in De Nieuwe Tijd
openlijk: „er is geen God, geen wezen buiten 't heelal, dat
op een of andere onverklaarbare manier het heelal zou
bewegen en besturen." (Neue Zeit, 1904, bl. 52).
Lafargue zegt verder in een debat met Jean Jaurès te
Parijs, dat het Heilig Avondmaal, de mis waarin het lichaam
van den Heere Jezus gegeten wordt, herinnert aan het
kannibalisme of menscheneterij en daarvan een getrouwe
nabootsing is. (Neue Zeit, 13de jaargang, band 2, bl. 625).
Uit wat men in Rusland van het communisme ziet, blijkt,
dat het niets anders is dan de consequentie van het socialisme
en het historisch-materialisme. Het is voldoende bekend,
welke houding het communisme in Rusland tegenover den
godsdienst aanneemt.
Andere leden hebben met spreker den indruk gekregen,
dat de heer van Stralen bij deze algemeene beschouwingen
niet in alles bijzonder gelukkig is geweest. Men heeft het
spreker indertijd kwalijk genomen, dat hij gebruik maakte
van de notulen van een vergadering van de S.D.A.P.men
sprak toen van „den spion van den heer van Es". De heer
van Stralen heeft nu hetzelfde gedaan met de mededeeling
van verschillende moties, die in een vergadering van den
Vrijheidsbond zijn behandeld.
De heer Schiiller merkt op, dat de heer van Es zich vergist;
de heer van Stralen heeft mededeeling gedaan van hetgeen
op de agenda van een vergadering van den Vrijheidsbond
vermeld stond.
De heer van Weizen zegt, dat het argument, hetwelk de
Wethouder tegen de uitvoerbaarheid van sprekers voorstel
tot verlaging van de huren der gemeentewoningen met
Gemeentebegrooling Algemeene beschouwingen,
(van Weizen e.a.)
25 (No. 9) heeft aangevoerd, niet steekhoudend is. Ook
indien door deze verlaging de huren beneden de maximale
huurwaarde zouden komen, behoeft dit nog geen aanleiding
te zijn om te verklaren, dat de huren der gemeentewoningen
voor deze verlaging niet in aanmerking komen. Tegenover
het argument van den Wethouder kan spreker het zijne
stellen, dat ook in de na-oorlogsche jaren voor de woningen,
welke met rentelooze voorschotten van het Rijk waren
gebouwd, huren werden betaald, die lager waren dan de
maximum huurwaarde. Het vraagstuk van de huurverlaging
is dan ook niet met de opmerking van den Wethouder op
gelost.
Spreker bedoelt met zijn voorstel te bereiken, dat het
gemeentebestuur den particulieren eigenaren ten aanzien
van de huurverlaging een voorbeeld geeft.
In alle kringen is men het er in het land over eens, dat
de woninghuren verlaagd moeten worden. Waar van huur
verlaging sprake is, bepaalt zij zich tot de middenstands-
woningen en de woningen van hoogere huurwaarde, terwijl
de huren der arbeiderswoningen vaak nog eerder een stijgende
tendenz vertoonen. De heer Splinter zegt nu: „absoluut
onjuist"; spreker zou daarover dan gaarne eenige nadere
gegevens van den heer Splinter willen hebben ten bewijze
daarvan; spreker zal dan eveneens trachten gegevens te
verzamelen van tegenovergestelde strekking. Het gemeente
bestuur heeft de taak, werkzaam te zijn in de richting van
huurverlaging.
Volgens den heer Goslinga is het principieel onjuist, de
reserve te gebruiken ter verlaging van de gas- en electrici-
teitsprijzen (voorstel No. 10). Hiermede hebben echter
principes weinig te maken; het gaat hier allereerst om de
uitvoerbaarheid van een dergeüjk voorstel en waar dit volgens
de berekening van den heer Goslinga zelf 40.000.per
jaar zou kosten, acht spreker dit ongetwijfeld mogelijk,
misschien zelfs zonder de reserve daarvoor aan te tasten.
Ook het argument van den heer Goslinga, dat daarvoor
een geheele staf ambtenaren noodig zou zijn, acht spreker
niet steekhoudend. Het Rijk heeft ook wel middelen tot zijn
beschikking om precies het inkomen van de arbeiders na
te gaan; personen met een inkomen van tenhoogste 1.200.
zooals spreker voorstelt, hebben geen bijzondere inkomsten,
die verzwegen kunnen worden; dat gaat tenhoogste om
luttele guldens, maar niet om enorme bedragen. Aan de
hand b.v. van de gegevens van de belastinginspectie kan
uitgemaakt worden, wie voor die tariefsverlaging in aan
merking komen.
De heer Goslinga zegt, dat die gegevens niet beschikbaar zijn.
De heer van Weizen zegt, dat dat dan een tegenvaller is,
doch het zal voor de gemeente niet belangrijke kosten mee
brengen een onderzoek in te stellen naar het inkomen van
een 3000 gezinnen, welke volgens den heer Goslinga voor
deze tariefsverlaging in aanmerking zouden komen. Die
kosten zouden niet zoo hoog zijn, dat daardoor het voorstel
onuitvoerbaar werd.
De heer de Reede heeft de vraag gesteld, of in de omstandig
heid, dat spreker de aflossingen van de leeningen voor een
jaar wil stopzetten, terwijl deze zich er op beroept, dat de
Sovjet-Unie al haar verplichtingen nakomt, geen sprake is
van tweeërlei moraal. Dat is inderdaad niet het geval.
Wanneer de Sovjet-Unie het in haar belang acht, haar
verplichtingen na te komen, doet zij het en wanneer spreker
meent, dat de gemeente door de omstandigheden gedwongen
kan worden de aflossingen van de leeningen gedurende een
jaar niet te betalen, wil het niet zeggen, dat hij niet meer
bereid zou zijn de leeningen terug te betalen. Er is dus
absoluut geen sprake van eenige tegenstrijdigheid en zeker
niet van tweeërlei moraal.
In de na-oorlogsche jaren zijn de kapitalen, die belegd
waren in Duitschland en Oostenrijk, door de inflatie verloren
gegaandat was een andere manier om tal van kleine aandeel
houders te onteigenen. Tusschen beide manieren kan men
niet zoo heel veel onderscheid maken.
Met genoegen heeft spreker geconstateerd, dat wat thans
in de Sovjet-Unie gebeurt de belangstelling van de Raads
leden geniet. Intusschen getuigden de gemaakte opmerkingen
van veel onkunde op dit punt. Zoo deed b.v. het feit, dat een
scheepsbouwmaatschappij te Amsterdam voor een zoodanigen
prijs naar een levering had gesolliciteerd, dat haar arbeiders
een loonsverlaging moesten accepteeren, wilde zij de be
stelling krijgen, den heer Eikerbout de vraag stellen, of de
Sovjet-Unie den bedongen prijs niet zou moeten herzien
om loonsverlaging bij de uitvoering van die bestellingen te
voorkomen. Spreker heeft tegenover de heeren Eikerbout en
van Stralen reeds uiteengezet de houding, die de organisatie-