74 DONDERDAG 24 JANUARI 1935. Gemcentcljegrooting Algemeene beschouwingen. (Wilmer c.a.) maatschappij in het algemeen te verkondigen, maar zich te beperken tot de vraagstukken van de gemeentelijke huis houding en speciaal die van Leiden. Wanneer spreker over de maatschappij in het algemeen had gesproken, zou hij zeker niet hebben verklaard, dat hij zich met haar grondslagen kan vereenigen. Het College is eenigermate, hoewel niet voldoende, tegemoetgekomen aan sprekers wensch om de verlaging van de gemeentelijke marge bij het buitengewoon lager onderwijs (agendapunt No. 9) niet in zoo snel tempo te doen geschieden. Spreker had die verlaging over nog een jaar langer verdeeld willen zien, maar, waar hij niet beeft kunnen krijgen alles wat hij wenschte, zal hij toch wel met het voorstel van het College meegaan en zich daarbij neerleggen. De Wethouder van Financiën zeide, dat hij hoopte, dat de Raad zich zou laten leiden door de adviezen van den heer de Reede, dien hij op financieel gebied bij uitstek deskundig noemde. Spreker is het daarmede eens, maar het verwondert hem toch wel zeer sterk, dat de heer Goslinga dit zeide na het betoog van den heer de Reede. Spreker vereenigt zich gaarne met de adviezen van den heer de Reede, maar voorals nog ziet hij daarin in dit geval nog wel eenig bezwaar; spreker ziet daarvan vooralsnog de mogelijkheid niet in, hoe gaarne spreker het ook zou wenschen. De heer de Reede drong nl. aan op verdere tariefverlaging voor de Lichtfabrieken en wilde in geen geval belastingverhooging. Spreker vreest, dat dit in de practijk niet mogelijk zal blijkenhij hoopt intusschen daarin te zullen worden teleurgesteld. De heer van Stralen zegt, dat volgens den heer Romijn de bij Maatschappelijk Hulpbetoon ingevoerde normen niet gebaseerd zijn geweest op de door die instelling verstrekte steunbedragen, en dat dus de vaststelling van steunnormen allerminst van gunstigen invloed is geweest op de steunbe dragen. Spreker keek daarvan wel eenigszins vreemd op, omdat hij toch meent te weten, dat vóór de invoering van die normen in het algemeen de ondersteuning bij Maatschappelijk Hulpbetoon slecht washij heeft later vernomen, dat na de invoering van de normen de toestand wel wat verbeterd is. Misschien vindt het feit, dat het totale bedrag van den steun na de invoering van de normen niet is gestegen, hierin zijn verklaring, dat Maatschappelijk Hulpbetoon vooral in den laatsten tijd de aanvragen afwijst of de aanvragers ver wijst naar hun familieleden voor het bedrag, waarmede Maatschappelijk Hulpbetoon den steun heeft verminderd. De heer Itomijn merkt op, dat zijn mededeeling betrekking heeft op de eerste maanden na de invoering van de normen en met den tegenwoordigen toestand niets te maken heeft. De heer van Stralen herinnert zich, dat de oorspronkelijk ingevoerde normen niet gelijk waren aan de normen, die thans worden toegepast. De heer Romijn zegt, dat de normen nu gedurende een jaar zijn toegepast. De heer van Stralen meent, dat de discussies in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon over het voorstel van mevrouw Braggaar en hem, om de begrooting voor Maat schappelijk Hulpbetoon met 1.te verhoogen, verleden jaar geleid hebben tot het besluit van Maatschappelijk Hulp betoon om zoo ver te gaan als de Minister in zijn circulaire toeliet. In alle geval acht spreker het goed, dat Maatschappelijk Hulpbetoon tot de invoering van de normen is overgegaan. Daarmede hebben verschillende raadsleden, onder wie de heer Wilmer, hun instemming betuigd. Spreker ontkent absoluut, dat de steun, dien Maatschappe lijk Hulpbetoon verleent aan valide werkloozen, uitgekeerd moet worden volgens de bepalingen van de Armenwet. Het is uitdrukkelijk vastgesteld, ook door den Minister, dat de steun aan valide werkloozen een andere is dan de steun aan gewone armlastigen. Ook volgens de uitspraak van de Reor ganisatie-commissie moeten de valide werkloozen gesteund worden overeenkomstig de normen, die door den Minister zijn toegestaan. Spreker heeft eigenlijk niet begrepen, waarom de heer Romijn er zoo tegen is, dat de steun voor de georganiseerden bij Maatschappelijk Hulpbetoon wordt opgevoerd tot het maximum, dat de Minister toestaat. Waarom heeft de Wet houder dan nooit gebruik gemaakt van de bestaande mogelijk heid om den verzekerden arbeiders, die nog om allerlei redenen door Maatschappelijk Hulpbetoon worden ondersteund, f 0,50 meer te geven dan den niet-verzekerden arbeiders? Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Romijn e.a.) De heer Romijn zegt, dat zij het aan zich zelf te danken hebben. De heer van Stralen had dit antwoord verwacht. Het is zeer betrekkelijk. Het is spreker bekend, dat er een categorie van personen is, die om allerlei redenen (fraude en onregel matigheden) van steun uit de werkloozenkassen is uitgesloten en naar Maatschappelijk Hulpbetoon is verwezen. De Wet houder heeft deze categorie op het oog. Er zijn evenwel ook anderen, b.v. personen, die gehuwd zijn tijdens hun werk loosheid, die jarenlang georganiseerd zijn, maar nog geen jaar hier gevestigd zijn. De heer Romijn mag genoemde personen volgens de minis- terieele regeling niet helpen, ten hoogste als armlastigen. De heer van Stralen zegt, dat de Wethouder in elk geval uitsluit hen, die nog geen 2 jaar in Leiden gevestigd zijn, daarom geen steun via Sociale Zaken kunnen krijgen en dus bij Maatschappelijk Hulpbetoon ondergebracht zijn. Spreker neemt gaarne aan, dat de Wethouder persoonlijk zooveel gevoelt voor de verzekering, dus voor de georgani seerde arbeiders. Hoe denkt echter de partij van den heer Romijn, de Vrijheidsbond daarover? Spreker leest in een toe vallig in zijn bezit gekomen motie, behandeld in de afdeeling Leiden van den Vrijheidsbond, het volgende: „door krachtig te bevorderen de aanpassing van het peil van prijzen en kosten aan de economische werkelijkheid; en voorzoover de ondersteuning van werkloozen betreftdoor te breken met het stelsel, dat geen arbeidsbemiddeling wordt verleend en geen verbeurte van recht, op steun bij weigering van arbeid intreedt, indien arbeid is aangeboden tegen een lager loonbedrag dan het tot dusverre geldende." Dit is een bewijs, dat de Vrijheidsbond den arbeiders niet zeer vriendelijk gezind is. Spreker werd daarin versterkt door lezing van een volgende motie, die uitspreekt: „dat het uiterst urgent is, dat de arbeidersklasse een juist inzicht wordt bijgebracht van de beteekenis van het libera lisme voor onze maatschappelijke samenleving, verzoekt de partijleiding met klem, de daartoe noodzake lijke maatregelen te treffen, waarbij het vraagstuk van het losmaken der steunregeling van de politieke vakbeweging voor alles overwogen moet worden." Daaruit moet dan de liefde voor de georganiseerde arbeiders blijken. Deze moties onderstrepen niet zeer het standpunt door den Wethouder ten aanzien van de verzekerde arbeiders in genomen. Spreker betreurt het, dat de Wethouder het voorstel tot het instellen van een onderzoek naar den omvang van de werkloosheid en den toestand in de gezinnen der werkloozen (No. 14) heeft afgewezen. Tegen dat onderzoek bestaat geen enkel bezwaar. Het is noodig, omdat men na de lange crisis periode over geen gegevens daaromtrent beschikt. Uit de mededeeling van den heer Koole blijkt, dat het in de gezinnen der werkloozen gaat nijpen en gevaar voor ondervoeding bestaat. Spreker meent dan ook, dat niets anders dan de vrees voor de consequenties den Wethouder heeft doen besluiten, zich tegen het onderzoek te verklaren. Spreker koestert die vrees niet en acht het gewensclit, dat de gemeente beschikt over de noodige gegevens om het dreigende van den toestand precies te kunnen vaststellen. Het onderzoek kan worden ingesteld door de gemeentelijke diensten; er behoeft geen commissie voor benoemd te worden. De Wethouder heeft gezegd, dat het Crisis-Comité buiten de bemoeiing van het gemeentebestuur in het algemeen staat en zelfstandig beslist met betrekking tot den aanvullenden steun. De heer Romijn is alleen als Wethouder voorzitter van het Comité. De Wethouder heeft echter geheel buiten het Comité om slechts 25 van de noodige formulieren ter beschikking van de organisaties gesteld. Het Comité heeft, toen het voor het voldongen feit werd gesteld, die daad gesanctionneerd. De mededeeling van den Wethouder, dat het geheele Comité deze wijze van doen de meest juiste heeft geacht, is niet juist, want zoowel van de zijde der Christelijke organisaties als van den kant der moderne organisaties heeft men wel degelijk bezwaren ingebracht tegen de wijze, waarop deze zaak is afgewikkeld. De Wethouder heeft zich er op beroepen, dat hij de mede werking van de betrokken penningmeesters heeft gevraagd, maar al is het juist, dat de besturen der organisaties in het algemeen wel bekend zijn met den toestand en de nooden van de gezinnen, zij weten niet precies, wat er in die gezinnen ont breekt. Het is de taak van den huisbezoeker, dit te onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 14