DONDERDAG 24 JANUARI 1935.
73
Gemecntebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Vos e.a.)
dat voor het verlaagde loon hetzelfde zou kunnen worden
bekomen. Hier is evenwel juist het omgekeerde gebeurdmen
heeft verzuimd pogingen daartoe aan te wenden en als die
werden gedaan, heeft men ze rustig afgestemd. Spreker niet
spreker heeft steeds voor voorstellen in die richting gestemd.
Iemand, die een uitspraak doet .als de heer Bosman heeft
gedaan, is dan ook verplicht dien eenzij digen koers te ver
laten.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8 uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
21 Januari 1935 op Donderdag 24 Januari 1935,
des avonds te 8 uur.
Ook thans is de heer Meijnen afwezig.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer Wilmer kan zijn meening over eenige belangrijke
zaken in een drietal conclusies formuleeren.
In de'eerste plaats zal hij niet intrekken de mede door
hem onderteekende motie, welke beoogt de teleurstelling
van den Raad uit te spreken over het lange uitblijven van
beslissingen en van antwoorden op voorstellen en verzoeken,
die bij de Regeering en het College van Gedeputeerde Staten
worden ingediend (No. 29).
In de tweede plaats zal spreker niet intrekken het voorstel
door de heeren Wilbrink, van Es en hem gedaan met be
trekking tot de subsidies voor vereenigingen voor kinder
uitzending (No. 30).
In de derde plaats zal spreker zich niet vereenigen met
de voorstellen van de sociaal-democratische fractie, voor
zoover zij bij deze algemeene beschouwingen zijn behandeld.
Spreker stelt deze conclusies voorop, omdat hij het College
na de vermoeiende dagen, die het achter den rug heeft,
niet gaarne in spanning wil houden omtrent het resultaat
van zijn redeneering, waarin hij het „voor" tegen het „tegen"
zal afwegen.
Spreker acht het ook niet noodig, zijn conclusies uitvoerig
te verdedigen, tenzij de Voorzitter in het aanvoeren van
weinig argumenten mocht zien een gemis aan respect voor
de contra-argumenten, die hij heeft aangevoerd.
Spreker handhaaft zijn motie (No. 29), omdat hij zich van
ganscher harte kan aansluiten bij hetgeen het College zelf
in de memorie van antwoord heeft gezegd. Ook het College
betreurt daarin dezen gang van zaken.
Ook al mocht de aanneming van de motie niet direct
eenig effect hebben, dan toch heeft de Raad met het aan
nemen van de motie gehandeld overeenkomstig de plichten,
die hem als verantwoordelijk lichaam zijn opgelegd.
Spreker heeft het voorstel betreffende de subsidies voor
vereenigingen voor kinderuitzending (No. 30) ingediend,
omdat de Raad vrijwel unaniem van meening is, dat op
dezen post niet verder bezuinigd moet worden. Er is geen
sprake van, dat men hierbij te doen heeft met het stokpaardje
van een of ander lid en daarom kan in dit geval niet gelden
het argument van den Voorzitter, dat, indien ieder Raadslid
zijn stokpaardje ging berijden, er van de bezuiniging niets
terechtkomen zou.
Spreker is tot zijn derde conclusie gekomen op grond van
den inhoud van de voorstellen zelf. De leden van sprekers
fractie hebben zich altijd op het standpunt gesteld, dat men
de voorstellen heeft te beoordeelen naar hun inhoud. Spreker
zegt het nogeens uitdrukkelijk om een misverstand te voor
komen, dat langen tijd zou kunnen blijven bestaan. Volgens
den heer Schüller indertijd mag men niet verwerpen voor
stellen van de oppositie, omdat ze van de oppositie komen;
dat doen spreker en de zijnen ook niet; van elk voorstel
afzonderlijk is aangetoond, dat de katholieken zich er niet
mee kunnen vereenigen om den inhoud van die voorstellen
zelf. Spreker schrijft het feit, dat de Raadsmeerderheid zich
dikwijls met de voorstellen der sociaal-democraten niet kan
vereenigen om den inhoud van die voorstellen zelf, hieraan
toe, dat de sociaal-democraten zich dikwijls stellen in de
positie van een opponeerende partij, omdat zij dikwijls die
voorstellen doen om het socialisme theoretisch of practisch
te propageeren.
Sprekers gedachte om de reserve te gebruiken voor rente
en aflossing van geldleeningen, die de gemeente moet sluiten
voor de uitvoering van werken, in dezen tijd voor de burgerij
van groot belang, is van verschillende zijden bestreden en
Gemecntebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilmer e.a.)
zelfs als min of meer belachelijk voorgesteld. Men heeft
gezegd: gij kunt toch niet 1 millioen leenen en rente en
aflossing betalen uit de reserve van 5 ton. Zoo is het natuurlijk
niet bedoeld. Sprekers bedoeling was, werken te doen uit
voeren, die erkend moeten worden als te zijn van groot
belang voor de burgerij in dezen tijd, die echter niet uit de
gewone ontvangsten kunnen worden betaald; dan acht
spreker het gerechtvaardigd dat geld te halen uit de reserve
voor de eerste jaren.
De Voorzitter vraagt den heer Wilmer, hoe hij dat motiveert
tegenover degenen, van wie hij het geld leentdie heeft
men ook noodig.
De heer Wilmer zegt, dat vroeger ook wel eens geldleeningen
aangegaan zijn, en dat toen ook nooit gegarandeerd kon
worden, dat ze uit den gewonen dienst bekostigd konden
worden. Dat kan men nooit doen. In 1914 was er op de
begrooting een tekort van 7 ton; toch is in dat jaar geleend.
Natuurlijk is een catastrofe mogelijk, waardoor terugbetaling
niet meer mogelijk is, maar wanneer men voor een nood
zakelijk en zeer nuttig werk een leening aangaat, en men
heeft zekerheid, dat voor de eerste jaren rente en aflossing
kunnen worden betaald, dan mag men zijn hoop er wel op
gevestigd houden, dat na die 5 jaren de gewone begrooting
wel zoodanig zal kunnen worden samengesteld, dat aan de
verplichtingen kan worden voldaan. Maar dan moeten het
ook zijn nuttige werken en dan zou spreker er ook niet voor
zijn om, zooals de heer van Eek wil, die reserve maar voor
een bepaald doel te bestemmen en haar ineens op te maken.
Volgens den heer van Eek kan men best werken laten uit
voeren tot een bedrag van 1| millioen, elk jaar een ton
aflossen; in 5 jaren is de reserve dan opgebruikt.
Het zou een weinig al te onvoorzichtig zijn, indien de
gemeente ineens zooveel leende, dat zij voor de eerstvolgende
5 jaar niets meer uit haar reserve zou kunnen putten. Als
er werken uitgevoerd moeten worden, moeten het werken
zijn, die voor de burgerij het grootst mogelijke nuttige
effect sorteeren en van alle kanten bekeken zijn.
De heer Schüller vraagt, of de Raadsleden de werken van
alle kanten bekeken moeten hebben.
De heer Wilmer zegt, dat de Raadsleden dit moeten over
laten aan het College. Men kan als Raadslid, gelijk spreker
in eerste instantie heeft gedaan, bij het College er op aan
dringen zooveel mogelijk nuttige werken in dezen tijd te
laten uitvoeren. Met het oefenen van dien aandrang moet
men in eerste instantie volstaan.
In de Commissie van Fabricage kan daarna een lid, b.v.
de vertegenwoordiger van de sociaal-democratische fractie,
verschillende voorstellen doen, die van alle kanten bekeken
kunnen worden. Meent het lid, dat de Commissie de voor
stellen ten onrechte niet aanvaardt en het College ten on
rechte weigert dergelijke voorstellen aan den Raad te doen,
dan is het voor dat lid de tijd daarmede in den Raad te komen.
Spreker en de zijnen kunnen zich onmogelijk vereenigen
met een lijstje van werken, dat naar de inzichten van een
bepaalde Raadsfractie en met een zekere willekeur is opge
steld. Daarenboven zijn de werken al zeer ongelukkig ge
kozen. De heer Splinter heeft reeds in een naar sprekers
smaak voortreffelijk betoog uiteengezet, dat deze werken
gedeeltelijk in voorbereiding zijn en gedeeltelijk zijn be
sproken in de Commissie van Fabricage, die meende, dat
zij in de huidige omstandigheden niet uitgevoerd kunnen
worden, omdat zij veel te duur zijn en hun nuttig effect
niet evenredig is aan de groote sommen gelds, die men er
voor zou moeten betalen. Indien men hetzelfde lijstje van
werken toch aan den Raad voorstelt, volgt men een methode
van werken, waarmede spreker en de zijnen zich niet kunnen
vereenigen.
Spreker dankt den Voorzitter, de heeren Romijn, Beeken
kamp en van Eek voor de waardeering, die zij hebben geuit
voor sprekers gedachte, dat er geregeld contact moet bestaan
tusschen de Overheid en georganiseerde maatschappelijke
groepen in de burgerij. Spreker zal op dit denkbeeld t. z. t.
nader terugkomen.
Spreker kan tot zijn spijt niet met zooveel instemming
aanvaarden de erkentelijkheid van den Voorzitter voor de
verklaring, die spreker zou hebben afgelegd, dat hij de
grondslagen van de maatschappij als goed erkent, hier en
daar fouten willende verbeteren en uitwassen willende af
snijden. Spreker heeft n.l. die gedachte niet uitgesproken.
Spreker heeft zijn best gedaan en meent in zijn poging
geslaagd te zijn om bij de algemeene beschouwingen over
de begrooting geen theorieën en gedachten betreffende de